Pagina's

Rivierkruiskruid

Je zou denken dat we met duinkruiskruid, jacobskruiskruid, klein kruiskruid en zilverkruiskruid wel genoeg soorten kruiskruidigen in onze natuur hebben. Maar nee, Moeder Natuur heeft er persoonlijk voor gezorgd dat rivierkruiskruid (Senecio fluviatilis) in ons land is opgedoken. Het verspreidingsgebied van deze soort loopt van West-Europa tot Siberië, wat dus een behoorlijk groot areaal is. In Nederland is de soort regionaal zeer zeldzaam, maar is vrij algemeen in het westelijke rivierengebied: Zuid-Holland, Utrecht, langs de Ijssel en het Ijsselmeer en in de Betuwe. In Zuid-Limburg wordt de soort langs de Geul aangetroffen. Het lijkt me niet onzinnig om te denken dat de zaadjes zich met het vliedende water van diverse riveren hebben mee laten voeren.
Rivierkruiskruid is een 90 tot 150 centimeter hoge, overblijvende, kruidachtige plant uit de composietenfamilie (Asteraceae). De rechtopgaande stengel groeit vanuit een wortelstok met lange uitlopers en is alleen boven het midden vertakt. De plant groeit met elliptische tot eironde en lancetvormige, getande bladeren. Rivierkruiskruid bloeit in augustus en september met gele bloemen.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Senecio, is afgeleid van het Latijnse woord senex, dat 'oud' betekent en wordt hier gebruikt met de betekenis van 'grijsaard' als gevolg van het al snel zichtbaar wordende grijze vruchtpluis. Het tweede deel, fluviatilis, is ook al afkomstig uit het Latijn: fluvius betekent 'rivier' of 'stroom'. Sommigen denken dat het Waddeneiland Vlieland zijn aan dit Romeinse woord te danken heeft, al is het vreemd dat de Vliestroom, het water tussen Vlieland en Terschelling, dan vertaald kan worden als 'stroomstroom'.

Ook dit familielid van de kruiskruiden is weer giftig als gevolg van pyrrolizidine-alkaloïden. Dat zijn toxines die de plant aanmaakt ter verdediging tegen vraatzucht van knaagdieren. Nu zijn wij natuurlijk geen knaagdieren, maar het effect van pyrrolizidine-alkaloïden op het menselijk lichaam is nagenoeg hetzelfde. Ben je zo onfortuinlijk om rivierkruiskruidbladeren op te eten dan kun je, afhankelijk van de hoeveelheid, rekenen op leverschade en leverkanker.

Ha, zo hoor ik je denken, ik zal toch niet zo dwaas zijn om van zo'n plant te gaan snoepen? Nee, je zult het misschien niet bewust gaan doen, maar de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit ontdekt zo af en toe gezonde salademengels of kruidenthee waarin per ongeluk bladeren van een kruiskruid terecht zijn gekomen. Knabbel je heerlijk gezond aan je salade of drink je heerlijke Ayurvedische kruidenthee en dan wordt je de volgende dag wakker aan het dialyse-apparaat.

Gele helmbloem

De gele helmbloem (Corydalis lutea) is een lage, behoorlijk vertakte overblijvende plant die oorspronkelijk inheems is in het zuidelijk deel van de Alpen. Dat betekent dat hij hier is ingevoerd en dat is al in het midden van de 19de eeuw gebeurd. De gele helmbloem is in Nederland bekend als een verwilderde bewoner van muren, zoals stadswallen, kasteelmuren, kademuren, kerkhofmuren en stalmuren. Omdat hij voornamelijk ten zuiden van de grote rivieren voorkomt en zich toch nabij rivieren placht op te houden, is het aannemelijk dat zaden of stekjes met aarde is meegevoerd.
De gele helmbloem bereikt uiteindelijk een hoogte van zo'n 40 centimeter en bloeit met talrijke bloemtrossen die bestaan uit goudgele bloemen die iets van een helm (of een ridderspoor) weghebben.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Corydalis, is afkomstig uit het Grieks. De Italiaanse arts, dichter en plantkundige Castore Durante (1529-1590) meende dat de bloem wat van de kop van een kuifleeuwerik leek en vond het handig om deze familie dus maar κορυδάλλις (kopudallis) ofwel '(lijkend op een) kuifleeuwerik' te gaan noemen. Het tweede deel, lutea, is Latijns voor '(ei)geel' en beschrijft de kleur van de bloemen.

In de paardenwereld is het algemeen bekend dat gele helmbloem giftig is voor paarden. Het veroorzaakt bij die dieren zweren in de bek, ontsteking van het tandvlees (gingivitis), koliek en een plotselinge dood als er voldoende van gegeten is.

Die problemen zijn het gevolg van de aanwezigheid van een alkaloïde met de naam bulbocapnine. Die bulbocapnine remt de werking van het enzym acetylcholinesterase[1] en remt bovendien de biosynthese van de neurotransmitter dopamine via remming van het enzym tyrosine hydroxylase[2][3]. De gele helmbloem heeft nog een zwarte bladzijde in de geschiedenis van de psychiatrie opgeleverd doordat ene Robert Heath experimenten uitvoerde op gevangenen in de Staatsgevangenis van Louisiana: hij testte of die bulbocapnine stupor (een hersentoestand met bewegingloosheid) kon veroorzaken. Uiteraard werd niet vooraf toestemming aan de arme drommels gevraagd. Die experimenten vonden plaats in het kader van het uiterst geheime Project MKULTRA, beter bekend als CIA's mind control program.

In de soms wat zweverige wereld van de fytotherapie wordt gele helmbloem wel ingezet tegen klachten als milde depressie, milde geestesstoornissen, emotionele verstoringen, ernstige zenuwbeschadigingen en trillingen in de ledematen. Het wordt ook toegepast als een milde verdoving, als kalmerend middel, als hallucinerend middel en als middel om de bloeddruk te verlagen. Het zal niemand verbazen dat er geen enkel wetenschappelijk onderzoek bestaat dat bewijst (of zelfs maar aanwijzingen oplevert) dat gele helmbloem tegen deze kwalen werkzaam is.

[1] Adsersen et al: Acetylcholinesterase and butyrylcholinesterase inhibitory compounds from Corydalis cava Schweigg. & Kort. in Journal of Ethnopharmacology – 2007
[2] Zhang et al: Inhibition of tyrosine hydroxylase by bulbocapnine in Planta Medica – 1997
[3] Shin et al: Inhibitory effects of bulbocapnine on dopamine biosynthesis in PC12 cells in Neuroscience Letters – 1998

Lychee

De lychee (Litchi chinensis) is een tropische vrucht van bomen die behoren tot de zeepboomachtigen (Sapidaceae). De lychee heeft een felroze tot karmijnrode schil en die heeft een harde, geschubde structuur. Het heerlijk sappige vruchtvlees is roomwit van kleur en ligt gedrapeerd om een grote bruine pit. De smaak van de lychee is karakteristiek, zoet met een ietwat bloemige geur. Deze vrucht zit boordevol vitamine C en is dus zeer gezond.
De lycheeboom groeit tot een meter of dertig hoog en was ooit inheems in een tweetal zuidelijke provincies van China. Doordat het fruit snel populair is geworden bij de consument is de commercie er mee aan de haal gegaan. Daardoor worden lychees nu in vele delen van de wereld geteeld.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Litchi, is afkomstig uit het Kantonees, waar lai zi (荔枝) al sinds 1588 het woord voor de vrucht was. Het tweede deel, chinensis, betekent uiteraard '(uit) China' in het Latijn.

De lychee smaakt dus heerlijk en is bovendien zeer gezond vanwege diens hoge gehalte aan vitamine C. Hoe komt het dan dat hij in deze collectie van gevaarlijke planten is opgenomen? Voor het antwoord gaan we naar India, waar ieder jaar sinds de jaren 90 van de vorige eeuw, zo rond de maand mei jonge kinderen 's ochtends gillend van pijn wakker worden. Kinderen, die de avond ervoor kerngezond naar bed waren gegaan, werden met spoed naar het ziekenhuis overgebracht, kregen daar toevallen en belandden vaak in een coma. In meer dan 40 procent van de gevallen verliep het ziektebeeld dodelijk.

Een vergelijkbaar ziektebeeld komt voor in Vietnam, waar het de naam 'Ac Mong encephalitis' kreeg naar het Vietnamese woord voor nachtmerrie[1]. Ook op Jamaica werden kinderen het slachtoffer van de 'Jamaican vomiting sickness', dat ook al onverklaarbare zwellingen van de hersenen, toevallen, coma en de dood tot gevolg had[2].

Hadden deze drie soortgelijke ziektebeelden misschien ook een soortgelijke oorzaak, zo vroegen deskundigen zich af. Jawel, het bleek dat lychees en (in Jamaica) ackees verantwoordelijk waren voor de zieke kinderen. Kinderen, die op de lege maag, onrijpe lychees aten kregen teveel hypoglycine A en hypoglycine B binnen. Dat zijn aminozuren die zorgen voor zeer lage niveaus aan bloedsuiker (glucose) in het lichaam en hoe lager dat niveau, hoe hoger het sterftecijfer. De wetenschap heeft er de naam 'hypoglycemic encephalopathy' aangegeven[3]. Er is vooralsnog geen medicijn of behandeling beschikbaar.

Aan ouders wordt het advies gegeven om hun kinderen niet met een lege maag naar school te laten gaan. Dat was natuurlijk sowieso al een goed idee.

[1] Paireaux et al: Litchi-associated acute encephalitis in children, Northern Vietnam, 2004-2009 in Ermerging Infectious Diseases - 2012
[2] Isenberg et al: Quantification of metabolites for assessing human exposure to soapberry toxins hypoglycin A and methylenecyclopropylglycine in Chemical Research in Toxicology - 2015
[3] Shrivastava et al: Outbreaks of unexplained neurologic illness - Muzaffarpur, India, 2013-2014 in Morbidity and Mortality Weekly Report - 2015

'Er zijn hier geen dodelijke kruiden'

[Bron NRC]

De aanleiding
Chef-kok Jonathan Karpathios van restaurant Vork en Mes in Hoofddorp zei op 19 april 2013 in de Volkskrant dat er in Nederland geen kruiden zijn waaraan je dood kunt gaan.

De uitspraak kwam als volgt tot stand. „Dadelijk pluk ik iets verkeerds en word ik doodziek”, stelde de interviewer. Daarop zei Karpathios: „Dat valt wel mee. In Nederland hebben we geen kruiden waar je aan doodgaat. Ik ben ze nog nooit tegengekomen. We worden geregeerd door angst tegenwoordig. Mensen zijn steeds banger, daardoor durven ze geen nieuwe dingen uit te proberen. Dat wordt erg overdreven. Ik ben nog nooit ergens ziek van geworden. En mijn gasten ook niet.”

nrc.next-lezer Liesbeth Spreeuwenberg vroeg ons de stelling te controleren. We checken of er in Nederland geen kruiden zijn waaraan je dood kunt gaan.
Definiëring
Karpathios heeft het specifiek over kruiden. Een kruid is een plant met een ‘niet-houtachtige stengel’, en wordt gebruikt om een speciale smaak of geur aan iets te geven, zo staat in de Van Dale. Het gaat in deze next.checkt om kruiden die in in Nederland groeien, en niet om geïmporteerde kruiden. Karpathios doet zijn uitspraak namelijk in die context. Paddestoelen en andere schimmels vallen niet onder het rijk der planten, en laten we daarom buiten beschouwing. En, klopt het?

De uitspraak van Karpathios is onjuist: in Nederland komen wel dodelijk giftige kruiden voor. Dit zeggen vier deskundigen: Martin van den Berg (hoogleraar toxicologie aan de Universiteit Utrecht), Fred de Vries (auteur van het boek Gevaarlijke Planten), Roel Lemmens (universitair docent biosystematiek aan de Wageningen Universiteit) en Rob Verpoorte (emeritus hoogleraar farmacognosie en plantencelbiotechnologie aan de Rijksuniversiteit Leiden).

Als je geen plantendeskundige bent, is het plukken van wilde kruiden of bladeren een onverantwoorde onderneming, zegt Van den Berg. „Wel is het zo dat de dosis het gif maakt: het maakt nogal uit of je veel of weinig van de kruiden voor de maaltijd gebruikt, of er thee van maakt.” Dit sluit aan bij de vaak aangehaalde uitspraak van de Duits-Zwitserse arts en theoloog Paracelsus (1493-1541): ‘Alle Ding’ sind Gift, und nichts ohn’ Gift; allein die Dosis macht dass ein Ding kein Gift ist’ (alle dingen zijn gif en niets is zonder gif; alleen de dosis zorgt ervoor dat iets niet giftig is).
Hoeveel giftige kruiden er precies groeien in Nederland, is niet bekend. Maar op basis van de reacties van de experts is het zeker dat het minimaal om een tiental kruiden gaat.

In het boek Gevaarlijke Planten (2010) staan honderd verschillende giftige planten beschreven, die op een paar na allemaal in Nederland groeien. De auteur van het boek, Fred de Vries, vertelt next.checkt welke planten uit het boek giftige kruiden zijn, met een mogelijke toepassing voor eten of drinken.

Een overzicht, gebaseerd op het boek:
Kalmoes: een rietachtige oeverplant, kan de darm aantasten door aanwezigheid van het kankerverwekkende bèta-asarone.
Gagel: een struik, werd vroeger als voorloper van hop in bier gebruikt. De bladeren zijn giftig, ze zijn vruchtafdrijvend (veroorzaken abortus).
Boerenwormkruid: werd gebruikt om pudding en gebakken eieren mee te kruiden. De giftigheid van deze plant is onder andere het gevolg van de aanwezigheid van de stof thujon, die hersen- en levercellen aantast. Daarom wordt het kruid ook als wormafdrijvend middel toegepast.
Bijvoet: bevat ook de stof thujon. Andere giftige stof is onder meer cineool.
Alsem: geeft de alcoholische drank absint zijn kenmerkende bittere smaak, bevat ook thujon. De drank was sinds 1909 in Nederland verboden, maar is inmiddels weer verkrijgbaar.
Mierik: bij grotere hoeveelheden ga je overmatig zweten, en je krijgt last van desoriëntatie en irritatie aan de maagwand en de ingewanden. Ook verlies je spierkracht en er kan bloederige diarree ontstaan.


Andere voorbeelden van dodelijke kruiden die in Nederland groeien: de gevlekte scheerling, de waterscheerling, het vingerhoedskruid, valkruid en oleander. Het verschil met het overzicht hierboven is dat deze vijf van oudsher niet in eten en drinken worden gebruikt. De gevlekte scheerling werd in het oude Griekenland onder andere gebruikt om doodvonnissen uit te voeren. In het algemeen kunnen alle delen van de plant giftig zijn, variërend van de wortels en bladeren tot de zaden, zegt Van den Berg. „Veelal zijn de vruchten het minst giftig, de pit is doorgaans juist erg giftig.”

Conclusie
Kok Jonathan Karpathios stelt dat er in Nederland geen kruiden groeien waaraan je dood kunt gaan. Het tegendeel blijkt waar. Er is een tiental (dodelijk) giftige kruiden dat in Nederland groeit. Of je wel of niet aan een kruid overlijdt, hangt af van de hoeveelheid die je tot je neemt: de dosis maakt het vergif. next.checkt beoordeelt de stelling van Karpathios als onwaar.

Bezemkruiskruid

Het bezemkruiskruid (Senecio inaequidens) staat in zijn thuislanden bekend als de South African ragwort en dat moet betekenen dat hij Afrikaanse wortels moet hebben. Dat klopt, want deze soort is inheems in de zogenaamde Afrotropische ecozone, een moeilijk woord voor delen van zuidelijk Afrika waar het qua temperatuur goed toeven is, zoals Lesotho, Zuid-Afrika en Swaziland. Hij bewoont voornamelijk plekjes tussen de 1400 en 2850 meter hoogte, waar het 's nachts toch ook in de zomer behoorlijk kan vriezen.
Bezemkruiskruid is een overblijvende, struikachtige plant van ongeveer 60 centimeter hoog. De plant bestaat uit een veelvertakte steel, ietwat houtig aan de basis met vaak slanke bladeren die van één tot zeven centimeter lang zijn. De bloemen hebben een doorsnede van zo'n 2,5 centimeter en zijn citroengeel van kleur.

Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Senecio, is afkomstig van het Latijnse woord Senex dat ‘oude man’ of ‘grijsaard’ betekende. In Duitsland heet het geslacht Greiskraut ofwel ‘Grijskruid’. Net als de paardenbloem gebruiken kruiskruiden talloze pluisjes om de zaadjes te verspreiden. Die grijzige pluisjes geven de plant het uiterlijk van een grijsharige oude man. Het tweede deel, inaequidens, is afgeleid van het Latijnse woord inaequaliter, wat 'ongelijk' betekent en de variatie in bladlengte en en bladvorm beschrijft.

In Europa is bezemkruiskruid al tijden lang aanwezig. De plant is onbedoeld meegevoerd met woltransporten uit zuidelijk Afrika en diens voorkomen hangt perfect samen met een vijftal Europese centra voor het verwerken van wol. De eerste waarneming in 1895 was nabij een Duitse wolfabriek in Hannover-Döhren en ietwat later bij de zeehaven van Bremen volgde de tweede. De eerste beschrijving van bezemkruiskruid in Nederland stamt uit 1939 in Tilburg in de nabijheid van een wolfabriek die daar tot 1953 in productie is geweest. Vanaf 1942 werd er af en toe een exemplaar gevonden aan de oevers van de Maas, maar in de jaren daarna steeg het aantal de waarnemingen dramatisch.

In Nederland is hij intussen over het hele land verspreid. Ook rondom de Waddenzee duikt hij af en toe al op en dat betekent dat hij zijn meest noordelijke verspreiding in ons land wel heeft bereikt. Diverse waarnemingen komen uit Harlingen, Texel, Vlieland, Terschelling en Ameland.

We hebben al eerder wat familieleden van het bezemkruiskruid besproken, zoals duinkruiskruid, jacobskruiskruid, klein kruiskruid, glanzend kruiskuid en zilverkruiskruid. Ook deze variant is giftig als gevolg van de aanwezigheid van een pyrrolizidine alkaloïde. Dit is een toxine, die de lever van mens en dier aantast en mede daardoor kankerverwekkend is. Afblijven dus is het devies.

Poppenogen

Van de poppenogen (Actaea pachypoda) hebben we al eens eerder een giftig familielid besproken, het christoffelkruid (Actaea spicata) en het zal dus niet verbazen dat ook in poppenogen wat giftige bestanddelen verstopt zitten. Poppenogen zijn inheems in oostelijke delen van Noord-Amerika, waar de soort zich ophoudt in bossen. Hij houdt het liefst van kleiige tot leemachtige ondergronden.
[Foto: Susan Elliott]
Poppenogen is een kruidachtige vaste plant, die opgroeit tot een hoogte van circa 50 centimeter. De getande bladeren zijn soms tot 40 centimeter lang en 30 centimeter breed. In het voorjaar bloeit poppenogen met witte bloemen in een dichte tros. Het meest opvallende kenmerk van poppenogen is echter diens witte bes, waarvan de grootte, vorm en het zwarte stigma (of litteken) perfect overeenkomen met poppenogen. Vandaar ook de Engelse benaming doll's eyes.Officieel heet de struik daar overigens white baneberry. Het oude Engelse woord bane kan vrij vertaald worden als 'dood en verderf'. Er bestaat overigens ook een red baneberry (Actaea rubra).

Tsja, en dan ontstaat er een probleem. Veel tuincentra noemen poppenogen gemakshalve maar christoffelkruid, het al genoemde broertje van deze soort. Dat is echter een heel andere plant en in ons land is de benaming 'poppenogen' dus nog niet ingeburgerd. Dat heb je soms met exoten.

Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Actaea, komt uit Griekenland waar het ooit de naam was voor de vlierbes en waar het christoffelkruid nogal op lijkt. In de Griekse mythologie was Actaeon een jager, die het geluk had om de godin Artemis naakt te zien baden in het bos. Zijn pech was weer dat ze hem ook zag en hij werd voor straf in een hengst veranderd. Actaeon betekent ook ‘kust’ in het Grieks en daarmee wordt tegelijkertijd de vindplaats van enkele soorten van dit geslacht in Griekenland beschreven. Het tweede deel, pachypoda, is een combinatiewoord uit het Grieks: pachys is 'dik' of 'gezwollen' en podion is 'voet' en het verklaart de dikke purperen steel van het fruit.

Poppenogen wordt – jawel, het is écht enkelvoud – overal op internet aangeprezen vanwege zijn aantrekkelijke bessen. Hij zou het uitstekend doen als tuinplant op een wat schaduwrijke plaats. Toch is het een bijzonder slecht idee om aan die suggestie gevolg te geven. Hoewel van de hele plant wordt gedacht dat hij giftig is voor mensen, zijn het die zo aantrekkelijke doch bittere bessen die dodelijk giftig zijn. De bessen bevatten namelijk gifstoffen die op het hart inwerken. Ze hebben een onmiddellijk verdovend effect op het weefsel van de hartspier. Opeten van een bes kan dus leiden tot een hartaanval met een fatale afloop.

Zou jij je kinderen durven blootstellen die 'grappig uitziende' besjes, die tegelijkertijd een roedel wolven in schaapskleren blijken te zijn?

Dat Indianen ooit een thee brouwden van de wortel van poppenogen om de pijn tijdens de bevalling en menstruatiepijn te verlichten is vervolgens nauwelijks meer een geruststellend punt te noemen.

Zandambrosia

De zandambrosia (Ambrosia psilostachya) is een rechtopstaande, overblijvende plant die groeit als een slanke, vertakkende, strokleurige stengel tot een maximale hoogte van maximaal twee meter, al zal de plant vaker maar tot één meter reiken. De bladeren zijn tot 12 centimeter lang en vertonen wat verschillen in vorm: van lancetvormige bijna ovaal. Zowel de stengel als de bladeren zijn behaard. De bovenzijde van de stengel verwordt tot een fletsgele tot geelgroene piekvormige aar. De bloeiperiode is van juni tot en met november.
De zandambrosia is inheems in grote delen van Noord-Amerika (United States, Canada en noordelijk Mexico). Als de plantensoort zich nu een beetje gedragen had, was hij hier in ons land niet zo'n groot probleem aan het worden. De zandambrosia is min of meer per ongeluk meegevoerd met vogelzaad. Hoewel hij meer houdt van wat aangenamere klimaten ziet de zandambrosia toch kans om zich steeds noordelijker in Europa te vestigen.

In zijn thuislanden kun je hem op allerlei ondergronden aantreffen, maar hier lijkt hij zijn Nederlandse naam eer aan te doen, want hij wordt al enkele jaren voornamelijk aangetroffen in de Noord-Hollandse duingebieden. Nu hij zich hier eenmaal heeft gevestigd reproduceert hij zich via zaad en via zijn indrukwekkende ondergrondse wortelstelsel.

Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Ambrosia, herinnert aan de Griekse godenspijs ambrosia. Het Griekse woord ambrosios is een combinatiewoord van a (‘niet’) en mbrotos (‘sterfelijk’). Dat laatste is weer gerelateerd aan mortos dat in het Nederlands nog herkenbaar is in het woord ‘moord’. Samengevoegd betekent het ‘onsterfelijk’. Wat het verband is tussen die onsterfelijkheid en de plant, blijft raadselachtig. De planten zijn zeker niet onsterfelijk omdat veel soorten eenjarig zijn. Het tweede deel, psilostachya, is een combinatiewoord uit het Oudgrieks, waarbij psīlós (ψῑλός) 'naakt' of 'kaal' betekent en stákhūs (στᾰ́χῡς) 'aar'.

Zoals vrijwel alle ambrosia's staat ook de zandambrosia bekend om zijn allergieveroorzakend stuifmeel. De pollen die tijdens de bloei vrijkomen zijn zeer sterk allergeen. Dat betekent dat ze snel hooikoortsklachten veroorzaken. Daarbij bloeit de plant laat in het seizoen: pas vanaf eind augustus tot en met oktober, waardoor het huidige hooikoortsseizoen met wel twee maanden verlengd kan worden.

De Indianen trokken ooit een bittere thee van deze plant omdat ze meenden dat hij koortswerend was. Ondertussen heeft wetenschappelijk onderzoek aangetoond dat dit gebruik werkelijk dat beoogde effect heeft. Bovendien lijkt het brouwsel zo bitter te zijn dat ook worminfecties als sneeuw voor de zon verdwijnen[1]. Dat laatste bewijst overigens ook direct de giftigheid van de zandambrosia.

[1] Sülsen et al: Antiproliferative Effect and Ultrastructural Alterations Induced by Psilostachyin on Trypanosoma cruzi in Molecules – 2010

Gele hoornpapaver

De gele hoornpapaver (Glaucium flavum) is een kustbewoner, die in ons land inheems is, maar de soort leeft hier niet echt van harte. Het is dus een zeldzaamheid dat u een exemplaar in Nederland zult aantreffen. Zijn domein strekt zich uit vanaf de kusten van de Middellandse Zee tot die van Noordwest Europa. Tot aan de Engelse zuidkust is de gele hoornpapaver vrij algemeen, maar noordelijker verwordt hij bijna tot een dwaalgast. Men vermoedt dat de zaden via de zeestroming worden meegevoerd en dat de plant vervolgens opslaat op het vloedmerk aan de duinvoet.

De gele hoornpapaver dankt zijn naam aan de peulvormige zaden, een kromme hauw die ook bij peulvruchten in gebruik is. Deze decimeterslange hauw eindigt in een haakvormige top. Dit lid van de papaverfamilie is een zomerbloeier met grijsgroenige bladeren en bloeit met gele bloemen.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Glaucium, is afkomstig van het Griekse woord γλαυκος ofwel glaukos, dat 'zeegroen' betekent en de kleur van de bladeren beschrijft. Het tweede deel, flavum, is ook al een kleur. Het is het Latijnse equivalent van het Griekse ξανθος ofwel xanthos dat 'geel' betekent en dus de kleur van de bloemen aanduidt.

Zoals ik al zei is de gele hoornpapaver zeer zeldzaam in onze contreien en hoe noordelijker we gaan kijken, hoe zeldzamer de soort wordt. Vanuit het Waddengebied zijn de laatste paar jaar enkele waarnemingen gemeld: op Texel, op Terschelling, bij Harlingen en op Schiermonnikoog kun je stil van zijn schoonheid genieten, terwijl de zeewind heerlijk de zorgen uit je verstofte hoofd waait.

Dat de gele hoornpapaver tot de gevreesde papaverfamilie behoort betekent direct ook dat de soort in het bezit is van een potente alkaloïde met de naam glaucine. Aan dit stofje is wat wetenschappelijk onderzoek gewijd en men heeft ontdekt dat het de bronchiën in je longen kan verwijden. Bovendien heeft het een ontstekingsremmend effect. De gecombineerde effecten hebben er toe geleid dat men het in enkele landen in hoestdrankjes heeft opgenomen. Gemakshalve is men vervolgens maar vergeten dat glaucine enkele minder leuke bijwerkingen heeft, zoals een verdovend effect, een gevoel van vermoeidheid en lamlendigheid, maar het gebruik leidt ook tot hallucinaties. Het zal de lezer niet verbazen dat sommige ietwat avontuurlijk ingestelde mensen geprobeerd hebben of je het ook voor die laatste werking recreatief kunt toepassen.

Overigens heeft de gele hoornpapaver een exotisch broertje, de rode hoornpapaver (Glaucium corniculatum) en die heeft – niet zo verwonderlijk – rode bloemen. Deze soort wordt hier als zwerver gezien en wordt heel af en toe aangetroffen.

Duivelsklauw

Veel mensen geloven in positieve effecten van de middeltjes die fabrikanten als A. Vogel op de markt brengen. Atrosan is er zo eentje. De tabletten zouden werkzaam moeten zijn bij milde gewrichtspijn. Het bedrijf claimt dat er een hoge concentratie (wel 480 mg) Harpagophytum in ieder tablet zit opgesloten. Gelukkig kunnen de tabletten 'gerust langdurig worden gebruikt' en zelfs 'naast de reguliere geneesmiddelen'. Veelal zijn die twee opmerkingen al een aanwijzing voor de onwerkzaamheid van die middelen.

De duivelsklauw (Harpagophytum procumbens) is een plantje dat groeit in de Afrikaanse Kalahari-woestijn die delen van Namibië, Botswana en Zuid-Afrika omvat. Het is een ver familielid van sesam. De plant heeft bladeren die aan de onderzijde wit en harig zijn. Hij bloeit met mooie rode tot paarsige trompetvormige bloemen. De naam duivelsklauw is eenvoudig te verklaren omdat het de aparte haakachtige vorm van het fruit vernoemt.
[Foto: flipper.diff.org]
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Harpagophytum, is een combinatiewoord uit het Oudgrieks, waarbij harpagos zoiets als 'haak' of 'hark' betekent (het is de oorsprong van 'harpoen') en phyton 'plant'. Samen is dat dus 'een plant (met) een haak'. Het tweede deel, procumbens, is van Latijnse herkomst: procumbere betekent 'plat op de grond liggen'. We herkennen daarin nog het woord 'prostatie', het (aan)bidden terwijl je op de grond ligt.

Zoals zoveel planten zitten er in de duivelsklauw een aantal alkaloïden die door de natuur ontworpen zijn om de plant te ongeschikter te maken voor vraatzucht van knaagdieren. In de duivelsklauw zit harpagoside, waarvan de hoeveelheid kan schommelen van 1.0 tot 3.3 procent.

Nu heeft 'Dokter' Vogel, zoals hij zich decennialang onterecht noemde, een hele geschiedenis verzonnen om aan te tonen dat leden van de Ovambo-stam zoveel kennis van de natuur hadden dat ze wisten dat de duivelsklauw een veelzijdige toepassing had bij onder meer reuma, jicht en artritis. Niet Alfred Vogel, maar Duitse kolonisten uit voormalig Deutsch Südwestafrika, het huidige Namibië, brachten al een eeuw eerder de eerste wortels van de duivelsklauw naar West-Europa omdat men geloofde dat de wortels een lichte pijnstillende werking zou hebben.
Ondertussen zijn er wat wetenschappelijke artikelen verschenen die weten te melden dat de duivelsklauw mogelijk een bescheiden effect heeft bij lage rugpijn of artritis, maar die onderzoeken bleken vaak te klein of van te slechte kwaliteit te zijn[1]. Vermoedelijk zijn ze betaald door de producenten. Wat in die positieve onderzoeken voortdurend vergeten wordt te vermelden zijn de bijwerkingen, want uit literatuuronderzoek bleek dat van de 28 klinische onderzoeken er 20 negatieve effecten meldden, voornamelijk maag- en darmklachten, maagzweren en maagbloedingen[2]. Neem daarom bij klachten van 'milde gewrichtspijn' maar gewoon een paracetamol. Dat werkt veel beter en zonder de nadelen.

[1] Oltean et al: Herbal medicine for low-back pain in Cochrane Database of Systematic Reviews - 2014
[2] Vlachojannis et al: Systematic review on the safety of Harpagophytum preparations for osteoarthritic and low back pain in Phytotherapy Research - 2008

Grote doornappel

Ooit groeide de grote doornappel (Datura ferox) vermoedelijk alleen in zuidoost-China. Deze versie is een broertje van onze 'inheemse' doornappel (Datura stramonium), maar onderscheidt zich doordat de plant een stuk groter is. De grote doornappel is een plant die tot een meter hoog kan opgroeien. Zijn dikke stengel kan ietwat roodpaars van kleur zijn. Het meest opvallende aan deze soort zijn de grote en onregelmatig gevormde bladeren die bedekt zijn met zacht donsachtige haartjes. De geel-witte bloemen zijn, zoals alle soorten binnen de Datura's en de gerelateerde Brugmansia's trompetvormig.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Datura, is terug te voeren op het Sanskriet, een oude Indiase taal, waar het woord dhattura werd gebruikt voor een direct familielid van de doornappel, de engelentrompet (Datura metel). De oorsprong van het tweede deel van de naam, ferox, is afgeleid van het Latijn en betekent 'woest'. We herkennen het woord zelfs nog in het hedendaagse Engelse woord ferocious ('woest' of 'wild'). In de Engelse taal wordt de grote doornappel ook wel fierce thornapple ('woeste doornappel') genoemd en de reden daarvoor zijn de enorme stekels op het rijpe fruit.
[Foto: Nova]

Alle delen van de grote doornappel zijn dodelijk giftig als gevolg van levensgevaarlijke waarden aan tropane alkaloïden, voornamelijk hyoscyamine en scopolamine (ook bekend als hyoscine). Er bestaan enkele verschillen voor wat betreft de aanwezigheid van de giftige stoffen in de doornappel en de grote doornappel: in de doornappel zit meer hyoscyamine dan scopolamine, terwijl het bij de grote doornappel net andersom is.

Het ligt in de natuur van de mens om dodelijk giftige planten in te zetten als medicijn tegen verschillende ziektebeelden. Dat is ook bij de grote doornappel het geval geweest. Chinese kruidenmedicijnen met daarin delen van de grote doornappel zijn eeuwenlang met weinig succes ingenomen om zaken als astma, chronische bronchitis, pijn en zelfs griepsymptomen te behandelen.

De (gewone) doornappel stamt oorspronkelijk uit de Nieuwe Wereld: van Mexico tot Zuidoost-Canada, terwijl de Grote doornappel uit China stamt. Het is ook een bewijs dat beide continenten ooit met elkaar in verbinding moeten hebben gestaan. Beide soorten zijn behoorlijk reislustig en worden in veel landen inmiddels gezien als een lastig te bestrijden onkruid. In enkele landen is de handel in de grote doornappel al aan banden gelegd. In ons land is deze gevaarlijke soort nog een zeldzame verschijning, maar dat maakt hem misschien wel nog gevaarlijker.

Groot akkerscherm

Groot akkerscherm (Ammi majus) behoort tot de familie van de schermbloemigen (Umbelliferae). Dat is een uitgebreide familie waartoe zeer nuttige (anijs, karwij, venkel, peterselie, pastinaak en wortel), maar ook potentieel dodelijke soorten (gevlekte scheerling, dodemansvingers en berenklauw) behoren.

Groot akkerscherm stamt uit Egypte, waar hij aan de oevers van de Nijl groeide, maar is ondertussen inheems in het hele gebied rondom de Middellandse Zee. Het is een eenjarige plant, die in een lange, warme zomer meer dan een meter hoog kan worden. Hij bloeit van maart tot december met een vrij omvangrijk bolvormig scherm van witter bloemen.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Ammi, is van Griekse herkomst, waar ammos 'zand' betekent en de habitat van de plantenfamilie beschrijft. Het tweede deel, majus, is Latijns betekent 'groter'. Dit om hem te onderscheiden van zijn kleinere broertje, fijn akkerscherm (Ammi visnaga).

Omdat zijn bolvormige bloemen zo aantrekkelijk gevonden worden wordt groot akkerscherm met enige regelmaat in de vaderlandse tuinen aangeplant. Hij blijkt zelfs zo populair te zijn dat kwekers een aantal cultivars op de markt hebben gezet: Ammi majus 'Snowflake' en Ammi majus 'Queen of Africa'. Maar we weten ondertussen wat er gebeurt met planten die hier niet thuishoren en ook groot akkerscherm is aan de aandacht van de eigenaren van enkele tuinen ontsnapt. Met grote regelmaat wordt groot akkerscherm in het wild aangetroffen.

Groot akkerscherm zit boordevol furanocoumarines, dezelfde stofjes die ook de grote berenklauw zo gevaarlijk maakt. Pluk je ietwat ondoordacht zo'n mooi plantje dan kun je rekening houden met dermatitis, blaren en een overgevoeligheid voor zonlicht. Het stofje wordt echter ook getemd en in India wordt groot akkerscherm geteeld voor die furanocoumarines. Het blijkt namelijk dat het de aanmaak van pigment activeert en dat betekent dat problemen als psoriasis en vitiligo behandeld kunnen worden met een zalfje van stofjes uit groot akkerscherm.

Sommige bronnen melden dat de zaadjes van groot akkerscherm onder de naam ajowan als specerij gebruikt worden in diverse landen in het Midden-Oosten en in India en Pakistan. Dat is niet waar, want ajowan of Oost-Indische kummel (Trachyspermum ammi) zijn de zaadjes van een verwante soort, die in het Engels – verwarrend genoeg – dezelfde naam draagt als groot akkerscherm: bishop's weed.

De zaadjes van groot akkerkruid worden in Egypte gebruikt als huismiddeltje om een abortus op te wekken en als anticonceptiemiddel. Het lijkt mij dat de toepassing als specerij een paar hele vervelende nadelen kan opleveren.

Bingelkruid

Bingelkruid is een klein geslacht van kruidige planten. In ons land kun je bosbingelkruid (Mercurialis perennis) en tuinbingelkruid (Mercurialis annua) aantreffen. Beide soorten zullen tot 40 centimeter hoog worden, hebben vierkante stengels en bladeren die kruislings tegenover elkaar staan. Bingelkruiden zijn opvallend omdat ze perfecte voorbeelden zijn van tweehuizigheid: mannelijke en vrouwelijke bloemen ontstaan op verschillende planten.

Het verschil tussen bosbingelkruid en tuinbingelkruid lijkt eenvoudig, maar bosbingelkruid heeft een uitgebreid netwerk van ondergrondse uitlopers en zal daardoor tot ware tapijten in het bos kunnen uitgroeien. Tuinbingelkruid gedraagt zich iets beter en zal, zoals de naam al aangeeft, vaak in moestuinen opschieten. Verder heeft bosbingelkruid donkergroene bladeren, terwijl tuinbingelkruid lichtgroene bladeren heeft.
[Foto: Jan Eckstein]
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Mercurialis, verwijst naar de Romeinse god Mercurius. Vermoedelijk heeft zijn voorkomen in twee gedaanten, de tweehuizigheid, geleid tot die naamgeving, al kan ook hebben meegewogen dat de gedroogde stengel van de plant een sterke metaalblauwe glans vertoont. Het tweede deel, perennis, is een combinatiewoord uit het Latijn, waar per 'gedurend' en annus '(het) jaar' betekent. Met andere woorden: het is een overblijvende plant. De andere soortnaam, annua, is ook van Latijnse oorsprong, want ook dat stamt af van annus ('jaar'). Dit is dus een eenjarige plant. Het woord 'bingel' wordt verklaard als een verkleinvorm van het oudhoogduits Bungo ('knol'), dat weer verwant is aan de Nederlandse woorden 'bonk' en 'bengel'.

Zowel zaden en wortels van het bingelkruid is uiterst giftig als gevolg van de aanwezigheid van blauwzuurglycosiden, methylamine en triethylamine. Methylamine is bijvoorbeeld een grondstof voor de productie van de in Amerika zo populaire drug methamphetamine ofwel meth.

De planten verspreiden een 'giftige' geur en dat zou al voldoende reden moeten zijn om met een boog om bingelkruiden heen te lopen, maar de mens is een raar wezen en het is zelfs de mens geweest die de verspreiding van tuinbingelkruid actief heeft bevorderd. Bosbingelkruid is hier altijd inheems geweest, maar tuinbingelkruid is afkomstig uit het Middellandse Zeegebied. In tijden van hongersnood werden mensen inventief om te overleven en men heeft ooit ontdekt dat het koken de giftigheid deed verdwijnen. Tuinbingelkruid werd dus als groente gegeten.

Ongekookt of net iets te weinig gekookt kan dus behoorlijk wat ernstige problemen opleveren. De eerste vergiftigingsverschijnselen treden na een paar uur op en reken dan op zaken als overgeven, pijn in maag en darmen, ontstekingen van de maag en nieren, en slaperigheid. Een vreemd symptoom is een dermatitis aan de wangen en kin (malar erythema). Zeker voor kinderen kan het consumeren van bingelkruid dodelijk zijn.

Ook voor schapen en koeien is het eten van bingelkruid niet echt een goed idee.

Iboga

De iboga (Tabernanthe iboga) bewoont de tropische oerwouden van westelijke delen van Centraal Afrika, voornamelijk in Gabon en aangrenzende delen van Congo en Kameroen. Bij normale omstandigheden zal de iboga een hoogte kunnen bereiken van een meter of twee, maar als de omstandigheden precies goed zijn kan hij uit uitgroeien tot een kleine boom van ongeveer tien meter hoog.

Deze struik annex boom is in het bezit van kleine groene bladeren, witte en roze bloemen en oranje gekleurd fruit dat, afhankelijk van de ondersoort, rond of ellipsvormig is.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Tabernanthe, is een combinatiewoord uit het Latijn. Taberna is 'hut' of '(markt)stal' en we herkennen daarin het woord 'taveerne' en anthe komt van anthos, wat 'bloem' betekent. Het tweede deel, iboga, is de Congolese naam voor de struik.
Hier in ons land is de iboga bekend onder zweverige types omdat de gele wortel psychedelische effecten heeft als gevolg van giftige alkaloïden, waaronder ibogaïne en tabernanthine. Inboorlingen raspen de bast van de wortel en consumeren het dan als een droog en bitter smakend poeder. Soms wordt het poeder met water vermengd en gedronken. In eerste instantie zal het de mond verdoven plus een algehele gevoelloosheid van de huid. Natuurlijk zullen inboorlingen iboga gebruiken om te proberen in contact te treden met hun voorvaderen en niets doet dat beter dan zelf ook maar te overlijden aan de bijwerkingen.

In kleine hoeveelheden toegediend zal iboga een stimulerend effect hebben en zal werken als een opwekker van eetlust en stoelgang. In grotere hoeveelheden zullen de problemen ook toenemen doordat gebruikers last krijgen van misselijkheid, braken, uitputting, verlaagde bloeddruk en hartritmestoornissen. Daarna zullen die gebruikers in een trance raken waarin weinig lichamelijke activiteit meer mogelijk is. In nog wat grotere hoeveelheden leidt iboga tot stuiptrekkingen, verlamming en zelfs de dood[1].

Het is dus duidelijk dat iboga een bijzonder gevaarlijk goedje is en iedereen, die zoekt naar een psychedelische ervaring, zou eigenlijk met een grote boog om iboga heen moeten lopen. Uiteraard bestaan er genoeg lichtgelovige mensen die zeker denken te weten dat iboga veilig gebruikt kan worden. Sommigen geloven dat je door het gebruik van iboga van allerlei drugsverslavingen af kan komen. Ook de controversiële Nederlandse psychiater Jan Bastiaans (1917-1997) experimenteerde vroeger met ibogaïne als afkickmiddel en begin jaren ’90 stierf bij een van zijn sessies een vrouw, de 24-jarige Duitse Nicola K.

In 2014 stond Sara Glatt, een 'natuurgenezeres' terecht voor het voorschrijven van iboga: een van haar 'patiënten' liep in een trance een snelweg op en werd overreden en in een ander geval kon het leven van de patiënt maar net gered worden, maar raakte deze wel blind. Glatt had echter niets geleerd van deze tragedies, want in 2017 was er zelfs een dodelijk slachtoffer te betreuren als gevolg van haar 'behandeling' met ibogaïne.  Na een voorarrest van twee jaar werd in 2019 tien jaar gevangenisstraf geëist. De rechtbank vonniste Sara Glatt uiteindelijk tot een gevangenisstraaf van 8 jaar.

Natuurlijk hebben sommige zwakzinnige mensen niets geleerd van deze kwalijke historie. Men claimt dat 'voor mensen met ADHD, chronische vermoeidheid, stress, emotionele trauma’s, mentale blokkades en het vinden van innerlijke rust heeft Iboga zijn helende werking reeds bewezen'. Nee, dames en heren, die werkzaamheid van iboga is juist wetenschappelijk helemaal niet bewezen[2]. Het is gewoon verzonnen uit geldbejag.

[1] Wasko et al: DARK Classics in Chemical Neuroscience: Ibogaine in ACS Chemical Neuroscience - 2018
[2] Corkery: Ibogaine as a treatment for substance misuse: Potential benefits and practical dangers in Progress in Brain Research - 2018

Gewone berenklauw

De in ons land inheemse gewone berenklauw (Heraclaum sphondylium) wordt gezien als een hoge, meestal overblijvende zomer- en herfstbloeier. Toch moet de kwalificatie ‘hoog’ gezien worden in relatie tot zijn nog grotere broertje, de reuzenberenklauw (Heracleum mantegazzianum). Omdat de laatste een hoogte van bereiken van wel vier meter of meer en de gewone berenklauw kan reiken tot een meter of twee.

De gewone berenklauw komt voor in bijna geheel Europa, westelijk Azië en noordelijke delen van Afrika. Hij doet het zo goed dat hij hier na het fluitekruid de meest voorkomende schermbloemige is. Deze berenklauw houdt van bermen, op- en afritten van snelwegen, hooi- en rietlanden en lichte loofbossen. Ook de gewone berenklauw verdraagt herhaaldelijk maaien zeer goed en beweiding slecht. Dat is dan ook de reden dat men zo mogelijk varkens of geiten inzet om de berenklauwen doelmatig te bestrijden. Het maaien van bermen langs snelwegen zorgt er immers voor dat de concurrentie wordt weggemaaid, waardoor de berenklauwen juist meer ruimte en mogelijkheden krijgen om zich te vermeerderen. Leest u even mee, dames en heren van Rijkswaterstaat?
[Foto: http://botanika.wendys.cz]
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Heracleum, vernoemt inderdaad de Griekse held Herakles in zijn Latijnse vorm Hercules. Men verklaart in meerderheid dat de familienaam te danken is aan de immense formaten van sommige familieleden, maar enkele afvalligen geloven dat juist dit een plant is waar Herakles helende crèmes van heeft gemaakt. Daartegen kan worden ingebracht dat de wetenschap deze familie van planten nimmer enig helend effect heeft kunnen betrappen. Het tweede deel, sphondylium, is van Griekse oorsprong, want spondulike (Σπονδυλική) betekent ‘(ruggen)wervel’ en het verklaart de opbouw van de stengel van de gewone berenklauw.

Allereerst is natuurlijk van belang om het verschil tussen een grote gewone berenklauw en een wat klein uitgevallen reuzenberenklauw te kunnen herkennen. De reuzenberenklauw heeft bladeren met scherpere randen en diepere inkepingen. Die van de gewone berenklauw zijn wat meer afgerond. De kleur van de bladeren van de gewone berenklauw is ook wat matter dan die van de reuzenberenklauw. Ik geeft toe: het verschil wordt pas echt duidelijk wanneer je beide planten naast elkaar hebt en met elkaar kunt vergelijken.

Wanneer u de hoop heeft dat de gewone berenklauw minder gevaarlijk of giftig is dan de reuzenberenklauw, dan heeft u het mis, want beide zitten boordevol furanocoumarines en die kunnen, zoals bekend, ernstige brandwonden veroorzaken. Had ik overigens al verteld dat deze stoffen ook kankerverwekkend zijn?

In Roemenië wordt jonge gewone berenklauw gezien als een geneeskrachtig kruid dat zou werken tegen seksuele problemen. Ook schijnt de plant te worden gebruikt om extra energie en uithoudingsvermogen te krijgen, vandaar zijn bijnaam Roemeense ginseng. Zou dát de kracht van Herakles kunnen verklaren?

Welriekende ganzenvoet

Toch handig als je binnen de ganzenvoetfamilie familieleden hebt met namen als (de inheemse) stinkende ganzenvoet (Chenopodium vulvria) en (de zich hier vestigende) welriekende ganzenvoet (Chenopodium ambrosioides). Dat maakt het verschil direct duidelijk. De welriekende ganzenvoet is een eenjarige of soms wanneer de omstandigheden precies goed zijn een meerjarige plant. Hij kan tot 1.20 meter hoog opgroeien en bloeit met onopvallende kleine groene bloemen.

De welriekende ganzenvoet is inheems in grote delen van Midden-Amerika en het maakt deze soort niet uit waar hij groeit als er ter plaatse maar een gematigd of subtropisch klimaat heerst. In sommige landen doet de welriekende ganzenvoet het zo goed dat hij een invasieve soort is geworden en de inheemse flora verdrijft. Zover is het hier nog niet, maar toch lijkt deze soort zich hier zo goed thuis te voelen dat er voortdurend meer waarnemingen worden gemeld.
[Foto: Matthew Merritt]
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Chenopodium, is een combinatiewoord uit het Grieks: chen (χήν) is ‘gans’ en pous (πούς) is ‘voet’. Samen is dat dus ganzenvoet. Het tweede deel, ambrosioides, is ook al Grieks en betekent ‘zoals ambrosia’. Ambrosia was het voedsel van de Griekse goden, maar dat woord staat zelf in verband met het oudere Grieks: a is ‘niet’ en brotos (μρότος) is ‘dood’. Samen is dat dus ‘niet dood’ ofwel ‘onsterfelijk’.

In Midden-Amerika wordt een plant als de welriekende ganzenvoet op waarde geschat. Daar staat hij onder de Spaanse naam epazote bekend als een zeer nuttig keukenkruid. Epazote wordt mede door zijn sterke smaak toegepast als een bladgroente (zoals wij spinazie klaarmaken), als kruid om flauwe bonenschotels en soepen wat op te peppen en als gezonde kruidenthee.

Men dicht de epazote ook medische effecten toe. Het zou flatulentie tegengaan. In normaal Nederlands: het helpt tegen scheten. Dat is een zeer nuttig effect omdat het immers wordt toegevoegd aan bonenschotels. Zelfs nu wordt olie van de welriekende ganzenvoet in enkele landen in Centraal Amerika met veel succes toegepast als middel tegen interne wormen en parasieten bij mensen, huisdieren en vee. En die informatie betekent dat er wel gif in moet zitten. De essentiële olie van de welriekende ganzenvoet bevat tot wel 70% ascaridole.

Van deze ascaridole is bekend dat het bij wat hogere doses kan leiden tot huidirritaties, misselijkheid, overgeven, verstopping, hoofdpijn, zichtproblemen, oorsuizen, tijdelijke doofheid en blindheid. Bloed in de urine en geelzucht zijn overduidelijke signalen dat je lichaam het begint op te geven. Blijf je doorgaan met het gebruik dan kan dat stuiptrekkingen, delirium, coma en uiteindelijk de dood tot gevolg hebben.

Cat’s Claw

Nee, Cat’s Claw of katteklauw (Uncaria tomentosa) groeit hier in Nederland niet in het wild, maar wordt vaak getemd in een potje gestopt omdat men denkt dat het slikken van delen van de plant positieve effecten op het menselijk lichaam kan hebben.

Cat’s claw is een lange houterige liaan, die zijn naam dankt aan de haakachtige doornen die langs de liaan groeien en lijken op de klauwen van een kat. Groeiend in de Zuid-Amerikaanse jungle houdt hij van warmte en klimt voortdurend hoger op zoek naar het schaarse licht. Hij kan daarbij een hoogte (of lengte) bereiken van zo’n 30 meter.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Uncaria, is afgeleid van het Latijnse woord Uncus, dat ‘haak’ betekent. Het tweede deel, tomentosa, is ook afkomstig uit het Latijn, waar het zoiets betekent als ‘bedekt met veel wol’ of ‘bedekt met veel haar’. Dus wollig of harig.
Uiteraard is bij de beschrijving van de werking van cat’s claw een hele mythologie verzonnen om aan te tonen hoe gezond een aftreksel van de bast of wortel wel moet zijn. Zo zou de plant al meer dan 2000 jaar lang door de bewoners van de jungle als medicijn toegepast worden om allerhande kwalen te bestrijden. Een aftreksel zou werken tegen astma, urineweginfecties, reuma, het zou het herstel na bevalling bespoedigen, het zou de nieren spoelen, infecties zouden geen kans hebben, het zou werkzaam zijn tegen diabetes en het zou zelfs kanker kunnen bestrijden.

Omdat veel mensen dit soort onzin klakkeloos geloven, moeten ze tegen zichzelf in bescherming worden genomen. Wetenschappelijk onderzoek heeft namelijk uitgewezen dat cat’s claw helemaal geen onschuldig plantje is dat als panacee tegen allerhande kwalen gebruikt kan worden.

Er zijn namelijk meldingen dat het, onder andere, een weliswaar zeldzame acute allergische nierinfectie (Acute allergic interstitial nephritis) kan veroorzaken[1]. En voor wat betreft de mogelijke effecten bij de bestrijding van kanker heeft de gezaghebbende en overkoepelende American Cancer Society zichzelf zelfs gedwongen gevoeld om argeloze patiënten te waarschuwen: ‘Beschikbaar wetenschappelijk bewijs ondersteunt niet cat’s claw's effectiviteit bij de preventie of behandeling van kanker of welke andere ziekte dan ook. Cat’s claw wordt gelinkt aan een aantal ernstige bijwerkingen'. (Available scientific evidence also does not support cat's claw's effectiveness in preventing or treating cancer or any other disease. Cat's claw is linked to some serious side effects)[2].

Voorstanders van fytotherapie of homeopathie wijzen met graagte op een onderzoek[3] dat zou aantonen dat een extract van cat's claw werkzaam zou zijn bij reumatoïde artritis. De onderzoekers melden echter zelf dat het hier een 'klein voorlopig onderzoek betrof dat dat de relatieve veiligheid en beperkte voordelen aantoonde' (this small preliminary study demonstrates relative safety and modest benefit). Waarom zou je bij de behandeling van deze auto-immuunziekte geen reguliere pijnstillers en ontstekingsremmers willen gebruiken om wel je toevlucht te nemen bij iets dat maar 'beperkte voordelen' heeft?

Bovendien heeft inname van een extract van cat’s claw een negatief effect op de werking van bepaalde geneesmiddelen. Daarom wordt het gebruik van cat’s claw afgeraden bij mensen die ook al bloeddrukmedicatie, bloedverdunners, hormonen (bijvoorbeeld de pil) of insuline moeten gebruiken. Het slikken van supplementen met cat's claw tijdens de behandeling van AIDS wordt helemaal afgeraden omdat de stoffen in cat's claw de werking van krachtige antivirale middelen (atazanavir, saquinavir en ritonavir) kunnen ontregelen[4].

Mijn advies (ondanks de vele ontvangen mails en reacties die het tegendeel beweren): Geloof niet in de onzin die over cat's claw wordt verteld. Het is voor je eigen bestwil.

[1] Allard et al: Mechanisms of herb-induced nephrotoxicity in Current Medical Chemistry - 2013
[2] American Cancer Society: Cat’s claw. Zie hier.
[3] Mur et al: Randomized double blind trial of an extract from the pentacyclic alkaloid-chemotype of uncaria tomentosa for the treatment of rheumatoid arthritis in Journal of Rheumatology - 2002 

[4] López Galera et al: Interaction between cat's claw and protease inhibitors atazanavir, ritonavir and saquinavir in European Journal of Clinical Pharmacology - 2008

Klokbilzekruid

Het Klokbilzekruid (Scopolia carniolica) is uiteraard familie van het inheemse (zwart) bilzekruid (Hyoscyamus niger), maar beide planten verschillen toch voldoende van elkaar om tot verschillende families te behoren. Klokbilzekruid komt voor in loofwouden in bergachtige streken van Midden-Europa. Hier in Nederland komt hij eigenlijk niet in het wild voor, maar wordt hij met enige regelmaat in vaderlandse tuintjes aangeplant om zijn decoratieve bloemen.

Het is een kruipende meerjarige plant met vaalgroene bladeren en rossige, vaak naar bruin neigende klokvormige bloemen. Het plantje bereikt een hoogte van zo’n 60 centimeter en vermenigvuldigt zichzelf middels wortelstokken.
[Foto: Jan Eckstein]
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Scopolia, eert de Italiaanse naturalist Giovanni Antonio Scopoli (1723-1788). Hij was in zijn tijd een beroemde botanicus en correspondeerde zelfs regelmatig met Carolus Linneaus, de grondlegger van de moderne plantkunde. Het tweede deel, carniolica, is de Latijnse versie van de historische regio Carniola, nu een deel van Slovenië, waar de klokbilzekruid voor het eerst door Scopoli werd aangetroffen.

Zoals gezegd is het klokbilzekruid familie van het (zwart) bilzekruid en dat betekent tegelijkertijd dat ze samen behoren tot de gevreesde nachtschadefamilie (Solanaceae). De plant is een eervol lid, want alle delen van het klokbilzekruid zitten boordevol potentieel dodelijke gifstoffen.

Tot de belangrijkste ‘werkzame’ stoffen behoren enkele alkaloïden, waaronder: l-hyoscyamine, cuscohygrine, atropine en scopolamine. Ook die laatste stof heeft natuurlijk zijn naam te danken aan de Italiaan Scopoli.

Behalve dat je er al heel snel dood aan gaat, heeft scopolamine een beperkte waarde als medicijn. Soms wordt het (heel voorzichtig) toegepast bij misselijkheid, die kan ontstaan nadat uit een patiënt uit een narcose is ontwaakt, maar ook bij zeeziekte lijkt het enige werking te hebben. Men heeft daarvoor een handige pleister ontwikkeld die je achter het oor dient aan te brengen.

Het probleem is dat, als je die pleister langer dan een dag of drie laat zitten, er al ontwenningsverschijnselen kunnen optreden. Dan moet je denken aan duizeligheid, misselijkheid, overgeven, hoofdpijn en balansverstoringen. Ook zijn er enkele gevallen bekend van mensen die in een psychose raakten. Geen echt leuke effecten voor een medicijn.

In wat hogere doses is het een giftige narcotische stof met symptomen als hallucinaties en een effect op het vermogen om je zaken te herinneren. Scopolamine knoeit dus met je hersenen en dat is nooit een goed teken. Verder produceert het droogheid van de mond, pupilverwijding, roodheid van de huid, zweetaanvallen, gevoelens van rusteloosheid, desoriëntatie en irritatie.

Bij nog hogere doses – en dan praten we echt nog niet over het opeten van een hele plant – kun je rekenen op hartkloppingen, toevallen, verlamming, coma en dood door verlamming van de ademhalingsspieren. En geloof me: dat is een heel onaangename manier om dood te gaan.

Ongevlekt longkruid

Ongevlekt longkruid (Pulmonaria obscura) is als plant een laagblijvende, borstelig behaarde plant met trompetvormige bloemen, die bij het ontluiken roze rood zijn, maar gedurende de bloei doorkleuren naar paarsblauw.
[Ongevlekt longkruid met vlekken]
Ongevlekt longkruid is inheems in Midden- en Oost-Europese landen. In Nederland is ongevlekt longkruid een zeldzaamheid en de waarnemingen van deze soort zijn meestal jaarlijks op één hand te tellen. Het is een gevaarlijk broertje van gevlekt longkruid, een plant die ooit befaamd was om diens therapeutische toepassingen.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Pulmonaria, is eenvoudig te verklaren: het is afgeleid van het Latijnse woord pulmo ('long'). Het tweede deel, obscura, is afgeleid van het Latijnse woord obscurus, dat zoiets betekende als 'duister', 'schemer' of 'schaduw'. Het verklaart de favoriete standplaats van ongevlekt longkruid.

De bladeren van het gevlekt longkruid hebben bleekgroene vlekken en in de Middeleeuwen meende men dat die vlekken aan longen (of aan opgehoest slijm) deden denken. In die tijd was men nog volledig op de natuur aangewezen om medicijnen tegen allerhande kwalen te vinden en de meest wereldvreemde ideeën deden de ronde. De meest bekende is natuurlijk homeopathie, een stof die zo vaak verdund is dat er geen molecuul meer van die stof in het water of alcohol aanwezig is, zou moeten helpen tegen vele ziektebeelden. Als je nadenkt (wat veel mensen dus kennelijk niet doen), snap je direct dat het niet kán werken. De signatuurleer was een andere vorm van ‘geloven in de werkzaamheid’. Deze hield in dat, als een plant leek op een lichaamsdeel, het een teken van God was dat die plant werkzaam zou zijn voor kwalen van dat lichaamsdeel.

Het blad van het ongevlekt longkruid lijkt op dat van het gevlekt longkruid minus de vlekken. Die twee zou je dus eenvoudig uit elkaar moeten kunnen houden. Toch is het een probleem dat ongevlekt longkruid soms óók vlekken op de bladeren kan hebben. Ook de bloemen zijn nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Ongevlekt longkruid bevat een aantal giftige pyrrolizidine alkaloïden, zoals intermedine en lycopsamine, en daarvan is overduidelijk bewezen dat die onherstelbare en soms dodelijke schade te kunnen aanrichten aan leverweefsel[1].

[1] Haberer et al: Pyrrolizidine Alkaloids in Pulmonaria obscura in Planta Medica - 2002. Zie hier.

Waarzeggerssalie

Het geslacht salie (Salvia) staat bekend hier als leverancier van keukenkruiden. Salie is een uitgebreide familie, die zich over de hele wereld verspreid heeft. Om het zich gemakkelijk te maken hebben botanici besloten dat er drie grote onderfamilies bestaan: 500 soorten groeien in Centraal- en Zuid-Amerika, 250 soorten in Centraal-Azië en het Middellandse Zeegebied, terwijl nog eens 90 soorten Oost-Azië bewonen.

De Salvia divinorum heeft officieel nog geen Nederlandse naam, maar laten we hem voor het gemak maar waarzeggerssalie gaan noemen, want dat is de leeterlijke vertaling van zijn weteschappelijke soortnaam. Deze soort is onderdeel van de Amerikaanse familie en is inheems op vochtige schaduwrijke plekjes in het Sierra Mazatec gebergte in Mexico. De Salvia divinorum staat bekend om zijn vermogen om sterke hallucinaties op te wekken. Dat heeft de aandacht getrokken van de spirituele mens, die het kennelijk voortdurend noodzakelijk vindt om drugs te gebruiken om zijn wereldbeeld aantrekkelijker te maken. In zijn thuisland groeit de Salvia divinorum tot een hoogte van een meter en heeft tot 30 centimeter grote bladeren.
[Foto: www.plantteacher.com]
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Salvia, is afgeleid van het Latijnse woord salvus dat ‘gezond’ betekent. De (gewone) salie werd namelijk gebruikt om zijn ontsmettende werking. Het tweede deel, divinorum, lijkt rechtstreeks uit de boeken van Harry Potter te komen, want divinare betekent in het Latijn ‘voorzien’ of ‘geïnspireerd door de goden’. Het is dus eigenlijk ‘waarzegger’. De ontdekker van de plant, Albert Hofman, was niet echt blij met de naam: hij had liever gezien dat men de naam Salvia divinatorum ('Salie van de priesters') op de plant zou plakken.

Er wordt gemeld dat de plant al duizenden jaren bij rituelen door sjamanen wordt gekauwd. Het is echter maar de vraag of dit niet een verzonnen geschiedenis is, want zo positief zijn de effecten nu ook weer niet.

De waarzeggerssalie bevat een aantal hallocinogene stoffen, waaronder salvinorine A en Salvinorine B. Hoewel het in Mexico gebruikelijk is om de bladeren te kauwen, heeft men in het westen bedacht dat je de waarzeggerssalie beter kunt gaan roken. De effecten treden al snel op en leiden tot intense vormen van dissociatie (‘onsamenhangende gedachten’) en vreemde vormen van hallucineren. Het effect is kortdurend en zal binnen tien minuten uitgewerkt zijn. Uiteraard zijn er mensen, die dat effect als prettig en spiritueel omschrijven, maar de meesten hebben niet zulke goede ervaringen. Zij melden juist dat de ervaring angstaanjagend was en benoemen een tijdelijk gevoel van controleverlies waarbij de waarneming van de omgeving wegvalt en een neiging tot een kip-zonder-kop bewegen de kop opsteekt. Bovendien verdwijnt ook nog eens elk gevoel voor hoogte en diepte. Adepten ontkennen natuurlijk de gevaren en claimen dat negatieve effecten het gevolg zijn van een negatieve gemoedstoestand.

Het roken kan tevens leiden tot hoofdpijn, geïrriteerde luchtwegen of slapeloosheid. Het gebruik kan ook nog eens een psychose opwekken bij gebruikers die daar gevoelig voor zijn.

In Nederland is verkoop van waarzeggerssalie nog niet verboden, maar wat niet is kan nog komen.

Grote wolfsklauw

De grote wolfsklauw (Lycopodium clavatum) is een vaste kruidachtige plant en behoort tot een wereldwijd voorkomende familie. Zijn voortplanting vindt niet plaats door zaden, maar door sporen, wat het dus een plantenfamilie maakt die verwant is aan de mossen. Wolfsklauwen zijn overblijvende en ook ’s winters groenblijvende planten met een aparte bouw: zijn bovengrondse deel imiteert eigenlijk zijn ondergrondse deel. De bladeren van de tot 15 centimeter hoge plant zijn dicht opeen geplaatst en geven de grote wolfsklauw een ‘wollig’ (geen ‘wolvig’) uiterlijk. Hij is liefhebber van beschutte plekken op een kalkarme zandgrond. Dat die plekken steeds minder in ons land bestaan betekent dat de grote wolfsklauw ondertussen een zeldzame verschijning is geworden.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Lycopodium, is een combinatiewoord uit het Grieks, waar luko ofwel λυκσ ‘wolf’ betekent en podion ofwel ποδισν ‘(tot over de) voeten (reikend)’. Met andere woorden: het is veelal een liggende plant. Het tweede deel, clavatum, is afkomstig van het Latijnse woord clava, dat ‘knots’ betekent en de vorm van de bloem beschrijft.
[Foto: Christian Fisher]
Alle wolfsklauwen zijn giftig doordat ze meer dan 200 verschillende alkaloiden bevatten. De plantenfamilie bevat namelijk lycopodine, dat zijn giftigheid bewijst doordat het de zenuwen uitschakelt die spieren aansturen. De grote wolfsklauw bevat ook clavatine dat dodelijk giftig is voor vele zoogdieren en vergeet niet dat de mens ook een zoogdier is. Het enige waarvan bewezen is dat het niet giftig is zijn de sporen. Die zijn echter zo miniem dat je er echt niets mee kunt.

Van de grote wolfsklauw wordt in de homeopathische wereld echter dankbaar gebruikt en er wordt met allerhande onzinnige kretologieën getracht duidelijk te maken dat ‘het’ werkt, zonder te vermelden wat ‘het werkingsprincipe’ is. Wat stel je je voor bij zinnen als: 'Aandoeningen die duidelijk het ergst zijn aan de rechterkant of die rechts beginnen en dan naar links gaan, wijzen sterk in de richting van Lycopodium'? De sporen van de grote wolfsklauw zouden helpen bij verschillende leverproblemen, zoals ontstekingen.

Een leverontsteking of hepatitis ontstaat in de meeste gevallen door een virus, maar alcohol-, drugs- of medicijnmisbruik kunnen ook een ontstoken lever opleveren. Het eerste wat iemand met een ontstoken lever moet doen is naar een échte arts gaan, want je bent dan in het bezit van een potentieel dodelijke aandoening. Natuurlijk heb je ook de keus om naar je kwakzalver te gaan om daar een middeltje te kopen waarin geen molecuul aan werkzame stof zit. Hoewel sommigen anders geloven is toch echt wetenschappelijk bewezen dat homeopathie volstrekte onzin is: 'reviews of studies of homeopathy do not show that homeopathic medicines have effects beyond placebo'[1].

[1] Ernst: Homeopathy: what does the "best" evidence tell us? in The Medical Journal of Australia - 2010

Moederkruid

Een befaamd kruid dat in vele oude kruidentuinen en kloostertuinen een plekje kreeg om zijn koortsverlagende eigenschappen is moederkruid (Tanacetum parthenium). Ook in Engeland was dit feit bekend want zijn Engelse naam feverfew is een verbastering van het Latijnse woord febrifugia, wat via febris ('koorts') en fugere ('vluchten') ‘koortsverlager’ betekent. Zijn lot is dat hij tegenwoordig niet meer als geneeskrachtig kruid, maar als onkruid wordt gezien.

Oorspronkelijk is de moederkruid afkomstig uit grote delen van Zuidoost-Europa en aangrenzende delen van West-Azië. Moederkruid is in Nederland een verwilderde plant en is een tot 50 centimeter hoge, overblijvende zomerbloeier met een karakteristieke geur, die doet denken aan die van kamille. Hij is in het bezit van aantrekkelijke witgele bloemetjes, die de reden zijn dat moederkruid ook met enige regelmaat in tuinen wordt aangeplant.
[Foto: Neelix]
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Tanacetum, is afkomstig uit het Latijn en betekent ‘wormhout’ en dus werd de soort zelfs door de Romeinen al voor ontworming gebruikt. Maar we kunnen nog verder terug in de geschiedenis en dan ontdekken we dat de Romeinen het woord uit het oude Grieks hebben geleend: athanasia (ta verwisselde onderweg wel eens vaker met at) betekende ‘ontsterfelijkheid’ (a is ‘niet’ en thanasia is ‘dood’). Het is een bevestiging van het idee dat planten van deze familie geneeskrachtige eigenschappen hadden. Het tweede deel, parthenium, is te herleiden tot het Griekse woord parthenos (παρθένος) met de betekenis van ‘meid’. In het oude Griekenland was dat dus een ‘ongetrouwde dochter’ en die was nog ‘maagd’. Het woord parthenium is dus te verklaren als ‘maagdelijk’ en verklaart de maagdelijk witte bloembladeren.

Moederkruid bevat een aantal werkzame stofjes, zoals parthenolide en tanetin. Van de eerste bestaan wat aanwijzingen dat het in een reageerbuisje celdood (apotosis) kan veroorzaken bij enkele kankersoorten.

Sinds mensenheugenis wordt moederkruid echter ingezet als middel tegen koorts, hoofdpijn en nog wat andere kwalen. Je zou dus verwachten dat de wetenschap zich met graagte op deze plant heeft gestort om vervolgens de werkzame stoffen in een pilletje te stoppen. De resultaten van allerhande wetenschappelijke onderzoeken[1] zijn echter treurigstemmend, want het blijkt dat moederkruid helemaal geen koortsverlagende en hoofdpijnverminderende werking heeft. Iedereen, die denkt op te knappen met een elixer van moederkruid, is het slachtoffer van het placebo-effect.

Mocht je de illusie hebben dat het gebruik van moederkruid dus onschadelijk is dan heb je het fout: maag- en darmproblemen, misselijkheid, overgeven, diarree en winderigheid zijn als ongezonde bijverschijnselen gemeld. Indien moederkruid gekauwd wordt – in de hoop om van je hoofdpijn af te komen – dan kun je rekening houden met zweren in je mond plus een tijdelijke zwelling met gevoelloosheid van je mondholte. Tegelijkertijd mag een extract van moederkruid niet gebruikt worden door zwangere vrouwen en bij patiënten, die bloedverdunners gebruiken.

[1] Pittler et al: Feverfew for preventing migraine in Cochrane Database of Systematic Reviews - 2004

Meekrap

De meekrap (Rubia tinctorum) - ook wel mee of mede genoemd - is een oud cultuurgewas. Vermoedelijk is de meekrap afkomstig uit het oostelijk deel van het Middellandse Zeegebied en is ooit in onze contreien terechtgekomen als geneeskrachtig kruid. Uit meekrap werd in vroeger tijden een grondstof voor de rode kleurstof alizarine gewonnen. Vooral in Zeeland verdienden boeren er ooit een goede boterham aan. Toen chemici van het Duitse BASF in 1868 een manier vonden om die alizarine synthetisch te bereiden, was dat de doodsteek voor de meekrap als economisch nuttige plant.

Meekrap is een overblijvende, groen overwinterende plant met een hoogte die tot één meter kan reiken. Ondergronds graven houtige wortelstokken zich een weg naar beneden en bereiken een diepte van eenzelfde meter. De ruwe stengels zijn in het bezit van omlaag gerichte stekeltjes. De groengele bloemetjes staan rommelig in bijschermen.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Rubia, is afkomstig uit het Latijn, waar ruber 'rood' betekende. Het tweede deel, tinctorum, heeft eveneens een Latijnse oorsprong want tinctura betekent ‘kleuren’ of een ‘tint geven’. Dat woord kan echter nog verder worden teruggevoerd op tinctus dat ooit ‘kleuren’, ‘vochtig maken’ en ‘weken’ heeft betekend. Allemaal termen die te maken hebben met het (in)kleuren van weefsels.
[Foto: H. Zell]
In de volksgeneeskunst was meekrap in het verleden ook een befaamde plant en werd voorgeschreven bij het verminderen van problemen bij de menstruatie en het urineren. Ook werd de meekrap ingezet bij de behandeling van pijnlijke nier- en galstenen. Geelzucht als gevolg van leverproblemen stond ook al op de lijst van indicaties. Verder stonden middeltjes met meekrap bekend om hun veronderstelde werking als mild laxeermiddel en licht sedatief (slaapmiddeltje).

Natuurlijk heeft men de kleurstoffen in de plant het meest onderzocht. Ze hebben nogal vervaarlijk klinkende chemische namen, maar zelfs hun (handels)namen lijken zo uit de koker van een modern reclamebureau te kunnen komen: purpuroxanthine, quinizarine, purpurine, rubiadine, mollugine en alazarine.

In vroegere drukken van De Kleine Dokter van Alfred Vogel (u weet: hij was nooit arts, maar deed voorkomen alsof hij was afgestudeerd aan een niet-bestaande universiteit) staat nog heel optimistisch dat ‘Rubia bij nierkolieken heel goede diensten kan bewijzen’. Het woordje ‘bewijzen’ is wel behoorlijk vrijpostig gebruikt want ondertussen heeft wetenschappelijk onderzoek onomstotelijk vastgesteld dat het gebruik van ieder deel van de meekrap kan leiden tot kanker en dan voornamelijk lever- en nierkanker.

Gelukkig heeft de overheid ingegrepen en is het gebruik van meekrap in Nederland verboden en dus kan de bevolking weer veilig slapen omdat de meekrap onze gezondheid niet meer kan benadelen. Niet dus. Zoals altijd is de kwakzalverij onverstoorbaar doorgegaan met het aanprijzen van hun kwalijke waar.

Polei

Van de polei (Mentha pulegium) wordt gemeld dat hij in Nederland zeldzaam is en toch wordt hij met enige regelmaat aangetroffen. Het heeft dus niet alleen met verstoring van zijn milieu door menselijk ingrijpen te maken, maar ook met ons klimaat: hij houdt 's winters van natte voeten en in de zomer van een droge ondergrond. Polei is van nature een zonaanbidder en heeft zijn hoofdverspreiding in het Middellandse Zeegebied. Nederlands is zo'n beetje zijn noordelijkste grens.

Polei is een wat laagblijvende, sterk riekende overblijvende plant uit de muntfamilie (Mentha) en toch verschilt hij behoorlijk van zijn familieleden. De bladeren zijn eirond en de kleine roze bloemen doen meer aan die van tijm denken dan aan andere muntachtigen.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Mentha, is volgens de geleerden uiteindelijk afkomstig van het Griekse woord minthe, waarvan de betekenis verloren is gegaan omdat het, zoals men aanneemt, tot een verloren gegane Mediterrane taal behoorde. Da's een gemakzuchtige houding want de belangrijkste taal in dat gebied was natuurlijk het Egyptisch, de taal van de farao's. In het oud-Egyptisch was mi soms 'mond' en ta was een vrouwelijke uitgang. Priesteressen stopten een blaadje munt in de mond van overleden landgenoten want je moest tenslotte wel met een frisse adem in het dodenrijk aankomen. Het tweede deel, pulegium, is van Latijnse oorsprong: pulex is 'vlo'. Ooit was de polei befaamd als artsenijmiddel. Dat blijkt ook uit haar naam in oude kruidboeken, pulegium regale, letterlijk 'koninklijke vlooienverjager'. Deze term is in het Engels verbasterd tot pennyroyal, nog steeds de naam van de plant in die contreien.
[Daniel Feliciano]
Dat vlooien het loodje leggen bij gebruik van de extracten van deze plant moet al een veeg teken zijn voor de potentiële nadelige effecten, maar eerst bespreken we de positieve kanten van de polei. Van verschillende delen worden extracten en theeën getrokken die werkzaam zouden moeten zijn tegen uiteenlopende zaken als maagproblemen, winderigheid, problemen met lever en galblaas, jicht, verkoudheden, als verhoger van urineproductie, middel tegen hepatitis, zalfje voor huidproblemen en om menstruatie op te wekken.

En bij die laatste toepassing zitten we dus bij de nadelen want gebruik ietsjes meer en het kan een abortus opwekken, onherstelbare schade opleveren aan je darmstelsel en je lever. Een kleine hoeveelheid van de essentiële olie van de polei kan al een delier, hallucinaties, misselijkheid, overgeven, lethargie, bewusteloosheid shock, toevallen en de dood opleveren. De essentiële olie is extreem giftig voor de mens en zou in geen enkel geval moeten worden ingenomen. Extracten van de plant moeten zeker door mensen met lever- en nierproblemen worden gemeden als de pest. Juist tegen bacteriën, zoals de pestbacterie, de yersinia pestis, werkt de polei juist weer perfect. Een potent gifplantje.