Blaartrekkende boterbloem

De blaartrekkende boterbloem (Ranunculus sceleratus) is een bleekgroene, vrije kale en rechtopstaande eenjarige plant. Van oorsprong is hij een Euraziatische soort, maar net als andere pioniersplanten weet hij vaak buiten zijn groeigebied op te duiken. In bijna heel Nederland komt deze blaartrekkende boterbloem algemeen voor en het is dus een echte kosmopoliet ofwel wereldburger (‘kosmos’ is wereld’ en ‘polites’ is ‘burger’).
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Ranunculus, is Latijns voor kleine kikvors (rana is ‘kikker’). Vermoedelijk heeft dit te maken met het feit dat veel soorten boterbloemen nabij water worden aangetroffen. In het Nederlands kennen we het woord ranonkel voor boterbloemen. Het tweede deel, sceleratus, is ook Latijn en betekent zoiets als 'misdadig', 'pijnlijk' of 'gemeen'. Het oorspronkelijke woord was scelus en dat betekende 'slechterik' of 'misdadiger'. En dat duidt al ietwat op de giftigheid van de plant.

De blaartrekkende boterbloem is giftig door de ranunculine, een saponine (zeepachtige), dat zich snel omzet in protoanemonine, een vluchtige, gele, bitter smakende olie die in het melksap van de plant verstopt zit. De concentratie blijkt het hoogst te zijn gedurende de bloei. Het is een verdedigingsmethode van de natuur om de plant bij beschadiging, zoals plukken, te beschermen. Alle boterbloemen maken in meer of mindere mate die ranunculine aan, maar de blaartrekkende boterbloem heeft met 2.5% het hoogste gehalte van allemaal. ranunculine geeft bij huidcontact rode vlekken, blaren en zweren. Bij inname ontstaan vergiftigingsverschijnselen, zoals brandend gevoel in de mond, maag- en darmkrampen, misselijkheid, overgeven en bloederige diarree. Bovendien zal het centrale zenuwstelsel verlamd raken. Onderzoek heeft uitgewezen dat het zo’n vervelende stof is dat het zelfs antibacteriële en schimmelwerende eigenschappen bezit.

In het verleden wreven bedelaars zichzelf in met het melksap van de blaartrekkende boterbloem, zodat het vreselijk uitziende ontstekingen veroorzaakte. Het doel was dan om medelijden van omstanders op te wekken en zodoende meer aalmoezen bij elkaar te bedelen. Je moet het er maar voor over hebben… Omdat het ‘gebruik’ van deze blaartrekkende boterbloem ook tot aangezichtskrampen kan leiden en de bladeren iets op bleekselderij lijken, werd hij in oude kruidenboekwerken wel Apium risus, de 'lachselderij', genoemd.

Een voordeel van het giftige protoanemonine is wel dat het al snel onder invloed van de lucht overgaat in anemonine of anemonol en die zijn beide onschadelijk. Bij droging ontstaat anemoonzuur, waardoor het voor vee geen problemen oplevert als het in hooi terecht komt. Ook door de warmte ging de giftigheid verloren. Toch zijn er overleveringen bekend van arme mensen die jonge scheuten van deze plant kookten en als groente opaten.