Zinkboerenkers

De zinkboerenkers (Noccaea caerulescens calaminare) wordt in Nederland, België en Duitsland aangetroffen op sterk met zink vervuilde grond. Elders in Europa moeten we deze soort zoeken in de bergachtige gebieden. Daar wordt de alpine boerenkers (Noccaea caerulescens) aangetroffen in de Alpen, het Centraal Massief, de Pyreneeën, oostelijk Noorwegen, zuidelijk Duitsland en noordelijk Engeland. Het is daar een plant van droge heuvelweiden, bosranden, oevers, tuinen, gazons, weilanden, akkerranden, erven en kale plekken.
De alpine boerenkers (ik geef toe dat ik deze Nederlandse benaming heb verzonnen) is een laagblijvende tweejarige of meerjarige late lentebloeier. In het eerste levensjaar vormt zich alleen een rozet, waaruit in het tweede of derde jaar één of meerdere onvertakte bloemstengels groeien. De bladeren zijn langwerpig. De bloeiwijze is een dichte tros die zich na de bloei blijft verlengen. De individuele bloemen zijn regelmatig, met witte, lila of roze lepelvormige bloemblaadjes en zijn ongeveer vijf millimeter breed.

De zinkboerenkers en de alpine boerenkers zijn dus dubbelgangers en de naam van de variëteit of ondersoort, calaminare, is slechts verzonnen om duidelijk te maken waar de alpine boerenkers buiten zijn natuurlijke areaal voorkomt.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Noccaea, vernoemt de Italiaanse abt en botanicus Domenico Nocca (1758-1841). Hij was tot 1797 directeur van de Botanische Tuin van Mantua. Het tweede deel, caerulescens, heeft een Latijnse herkomst, waar caeruleus 'blauw' betekent en geleend is van caelum 'hemel'. De blaadjes zijn ietwat blauwgroen. Het derde deel, calaminare, is afgeleid van de historische naam voor zinkerts: calamine. En dat is tegelijkertijd de naamgever van de Belgische plaats La Calamine (Kelmis in het Nederlands), waar in de 19e eeuw een zinkmijn gevestigd was en de bodem nog steeds vervuild is met zink.

De zinkboerenkers komt in Nederland voor op de oeverlanden van zinkbevattende rivierdalen, zoals het dal van de Geul in de provincie Luik en het zuidelijkste stukje van de Geul in de Nederlandse provincie Limburg. Door de voormalige exploitatie van zinkmijnen langs de Geul in Kelmis en Plombières is zinkhoudend water op de rivieroevers beland en is er een speciale zinkminnende flora ontstaan. Ook in het Rotterdamse havengebied komt de zinkboerenkers sporadisch voor. Kennelijk is dat het gevolg van de overslag van zinkhoudend erts. Ook komt deze soort voor ten zuidoosten van de Duitse plaats Aken.

Uiteraard heeft de zinkboerenkers de aandacht van de wetenschap getrokken. De soort heeft immers het vermogen om hoge concentraties zware metalen, vooral zink, cadmium en lood, in zich op te slaan. Deze eigenschap staat bekend als hyperaccumulatie en is geëvolueerd als een natuurlijk verdedigingsmechanisme tegen herbivoren en pathogenen.

Deze eigenschap heeft de zinkboerenkers echter ook tot een waardevol hulpmiddel gemaakt voor zogenaamde fytoremediatie: het gebruik van planten om die zware metalen uit verontreinigde grond te verwijderen. Sommige onderzoeken hebben zelfs aangetoond dat de zinkboerenkers tot 10% van zijn droge gewicht aan zink en cadmium kan ophopen, wat tot 300 maal hoger is dan bij andere plantensoorten.

Eén van de redenen waarom de zinkboerenkers zware metalen in zijn weefsels kan tolereren en accumuleren, is omdat het een uniek wortelstelsel heeft dat organische zuren en enzymen kan afscheiden die helpen de zware metalen in de bodem op te lossen. De zware metalen worden vervolgens door de wortels opgenomen en naar de bladeren getransporteerd, waar ze worden opgeslagen in vacuolen of gebonden aan metaalbindende eiwitten.

Naast het gebruik bij fytoremediatie is de zinkboerenkers ook onderzocht op zijn potentiële gebruik als voedselbron voor mens en dier. De plant bevat veel eiwitten, vezels en mineralen zoals ijzer, calcium en magnesium. Maar of dat nu zo'n goed idee is...

Geen opmerkingen: