Pagina's

Zinkviooltje

Het zinkviooltje begon zijn leven als geelviooltje (Viola lutea). Het geelviooltje (ik geef toe dat ik deze Nederlandse benaming heb verzonnen) is een kleine, overblijvende kruidachtige plant die met ondergrondse uitlopers losse, veelstengelige pollen vormt. De onderste bladeren zijn eirond, daarboven zijn ze wat smaller. Deze soort bloeit met heldergele tot zwavelgele bloemen, al zijn ze soms deels blauwpaars. Het geelviooltje groeit officieel in zo'n beetje heel Europa, van de Britse Eilanden tot aan de Balkan, maar daarbij is Nederland overgeslagen. Het geelviooltje komt in ons land niet in de originele staat voor. Nee, het geelviooltje heeft zich zo goed weten te specialiseren dat de wetenschap meent dat er een aparte ondersoort is ontstaan: het zinkviooltje (Viola lutea calaminaria).
[Zinkviooltje]

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Viola, kan herleid worden tot het Oudgriekse íon (ἴον) dat de kleur 'violet' betekende. Het tweede deel, lutea, is Latijn waar met lūtum de kleuren 'saffraangeel' of 'vaalgeel' werden aangeduid. Het derde deel, calaminaria, is vernoemd naar de historische naam voor zinkerts: Calamine. En dat is tegelijkertijd de naamgever van de Belgische plaats La Calamine (Kelmis in het Nederlands).

Zinkviooltje is een superzeldzame soort die gebonden is aan een met zink vervuilde bodem. Het zinkviooltje behoort tot de zogenaamde zinkflora. Die planten verdragen zulke grote hoeveelheden zink dat dit zo schadelijk is voor andere soorten dat deze er niet kunnen leven. De zinkflora heeft dus het rijk alleen.

Deze soort is vermoedelijk ontstaan in Moresnet, een gebied waar België. Nederland en Duitsland aan elkaar grenzen. Moresnet was tussen 1816 en 1920 een neutraal 'land' dat officieel toebehoorde aan zowel Nederland (vanaf 1830 aan het onafhankelijke België) als aan Pruisen (vanaf 1871 aan Duitsland).

Het opvallende gele zinkviooltje komt ook voor langs het Geuldal nabij het Limburgse plaatsje Epen, net ten noorden van de Belgische grens. Het zink in het gebied langs de Geul is afkomstig van de zinkmijnen die tussen 1860 en het begin van de twintigste eeuw in België geëxploiteerd werden. Op het oude mijnterrein tussen Plombières en Moresnet liggen nog steeds zinkhoudende slakken. Ook in Kelmis, een Duitstalige gemeente in de Belgische provincie Luik, liggen zinkhoudende mijnsteenbergen. Het zink wordt deels weggevoerd als wegwaaiend stof, zodat de omgeving rijp werd voor zinkverdragende en zinkminnende soorten, deels door het riviertje de Hohn, dat gedurende zijn loop ook zinkhoudende lagen aangesneden heeft, en dat in de Geul uitmondt.

In Nederland zijn vrijwel alle vervuilde terreinen intussen gesaneerd. Dat betekende het einde van het zinkviooltje. Die was zo gespecialiseerd dat zijn zinkminnende eigenschap een nadeel werd.
[Loodviooltje]

In Duitsland komt een andere variëteit van het geelviooltje voor: het loodviooltje (Viola lutea westfalica) dat met blauwe bloemen bloeit. Deze ondersoort houdt niet van zink, maar van lood. Het loodviooltje (ik geef toe dat ik deze Nederlandse benaming heb verzonnen) komt slechts voor in een extreem klein gebied nabij het Duitse plaatsje Blankenrode, nabij Aken.

Zowel het zinkviooltje als het loodviooltje heeft een genetische aanpassing in de wortels waardoor het zink amper opgenomen wordt.

Geen opmerkingen: