Gatenplant

Zelden is een naam van een plant zo goed gekozen als die van de gatenplant (Monstera deliciosa). Deze plant heeft grote, glanzende en leerachtige bladeren waarin grote gaten gapen. Zelfs in Engelstalige landen is zijn naam daar een afspiegeling van: Swiss Cheese Plant (ofwel Zwitserse kaasplant). De gatenplant is onderdeel van de veel grotere aronskelkfamilie en komt van oorsprong voor in de vochtige tropische regenwouden van Midden-Amerika. In Nederland wordt hij veel aangetroffen in aqua-culturen in kantoorgebouwen, maar ook in uw woonkamer kan deze kruipende klimplant tot bijna monsterachtige formaten uitgroeien.
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Monstera, komt uit het Latijn en daar betekende monstrum hetzelfde als ons hedendaagse ‘monster’ maar ooit ook zoiets als ‘(slecht) voorteken’. In het tweede deel, deliciosa, herkent u misschien al het Engelse woord delicious dat ‘heerlijk’ betekent. Dat klopt want het Latijnse woord delicere betekent ‘verleiden' of 'verlokken’ , maar dat is zelf weer een combinatiewoord van de (‘weg’) en lacere (‘lokken' of 'bedriegen’).

Wanneer de gatenplant voor het eerst bloeit, bevat het fruit zoveel oxaalzuur dat het zeer giftig is. Zelfs het even aanraken bij het water geven veroorzaakt onmiddellijke en zeer pijnlijke blaarvorming en irritatie, zwellingen en jeuk. Oxaalzuur zal, wanneer je het onrijpe fruit op probeert te eten, natuurlijk ook de binnenkant van de keel irriteren. Dat kan zelfs fataal aflopen omdat de zwellingen zo erg kunnen worden dat ze ook de ademhaling kunnen belemmeren. Oxaalzuur kan vervolgens ook nog eens de nieren irriteren en de meest voorkomende vorm van nierstenen bestaat voor het grootste deel uit oxaalzuur. Toch zul je niet snel teveel van dat oxaalzuur willen eten want het smaakt ontzettend bitter en het voelt direct alsof je glasscherven in je mond hebt. Dat gevoel blijft zelfs dagenlang aanhouden.

Een behoorlijk ongezonde plant, zo zult u zeggen, maar niet getreurd want na een heel jaar rijpen en enige culinaire voorbereiding is de rijpe vrucht zeer eetbaar. De vrucht van de gatenplant is tot 25 centimeter lang en 4 centimeter breed en lijkt wat op een maïskolf. Volgens de verhalen smaakt hij dan naar een combinatie van aardbei, banaan en ananas.

Maar natuurlijk komt het bijna niet voor dat de gatenplant in Nederland tot bloei zal komen. Hij groeit immers binnenskamers en de voor de bevruchting zo noodzakelijke bijen hebben we toch liever niet in ons huis. Bovendien zullen de optimale omstandigheden vaak ook niet gehaald worden: een bijna zwoele temperatuur tussen de 20°C en 30°C, een hoge luchtvochtigheid en een plek in de schaduw.

Gewoon duizendblad

In je tuin is het een sterk woekerende vaste plant, maar het gewoon duizendblad (Achillea millefolium) behoorde ooit tot de meest gebruikte volksgeneesmiddelen. Verder kon er thee van getrokken worden, kon het als smaakmaker in de soep en salades worden toegepast, werd het vroeger zelfs als vervanger van sigaretten ingezet en de meeste kruidenpastilles (Ricola) hebben ook een aftreksel van gewoon duizendblad. Met zoveel goeds kan er toch geen kwaads in deze plant zitten? Wacht maar af…

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Achillea, verwijst naar de Griekse held Achilleús ofwel Achilles, die het tijdens zijn veldtochten in zijn veldapotheek meenam om zijn gewonde soldaten te behandelen. Zelf had hij het niet nodig want hij was volgens de mythe onkwetsbaar, behalve een klein plekje op zijn hiel. Het tweede deel, millefolium, is een combinatiewoord uit het Latijn van mille (‘duizend’) en folium (‘blad’), die samen het woord ‘duizendblad’ vormen.

Gewoon duizendblad bevat isovalerisch zuur, salicylisch zuur en asparagine. Verder bevat het nog wat stereolen, bitterstoffen, tanninen en coumarinen. De plant is een beetje tegenstrijdig omdat hij bij uitwendig gebruik bloedingen stelpt, terwijl hij die bij inwendig gebruik juist weer opwekt. Vanouds staat gewoon duizendblad bekend om zijn bloedstelpende eigenschappen. Daarnaast wordt het ook bij ontstekingen en ingewandsstoornissen toegepast. Aftreksels van gewoon duizendblad zijn veel gebruikt bij de behandeling van aambeien.

Het isovalerisch zuur is de belangrijkste component van de menselijke zweetvoetengeur en zit ook in de geur van écht slechte adem. Het salicylisch zuur is een broertje van de werkzame stof van aspirine, acetylsalicyl zuur en daarvan is bekend dat het bloedverdunnende en koortsverlagende effecten heeft. Geen wonder dat gewoon duizendblad ook werd gebruikt om menstruatie op te wekken en ooit om bloedneuzen te krijgen als kuur tegen migraine. Ook heeft gewoon duizendblad een mild stimulerend effect waardoor het in vroeger tijden als snuiftabak werd gebruikt. De bloemen werden ook gebruikt tegen hooikoorts en andere allergische reacties, zoals eczeem.

Ooit geloofde men dat je met gewoon duizendblad meer kwaaltjes kon behandelen dan enig ander kruid. Alleen maar goed nieuws, zo zult u opmerken. Maar in zeldzame gevallen kan gewoon duizendblad een ernstige allergische huidreactie opwekken en als je het te vaak of te lang gebruikt kan de lichtgevoeligheid van de huid verhogen (en dan kun je veel minder goed tegen zonlicht). Bovendien, zo blijkt uit wetenschappelijk onderzoek, verstoort een extract van gewoon duizendblad de productie van sperma van laboratoriumratten (‘a significant increase in the percentage of abnormal sperm’). En wat bij ratten geldt, geldt vaak ook voor mensen.

Lidrus

Soms is de naamgeving van een plant eenvoudig te begrijpen en soms is het volstrekt onduidelijk wat men er ooit mee heeft bedoeld. De lidrus (Equisetum palustre) is een beetje van beide. Hij is onderdeel van de paardestaartenfamilie (Equisetaceae), maar natuurlijk wordt hij geen moeraspaardestaart genoemd, maar lidrus omdat hij wat op een rus lijkt (maar het niet is).
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Equisetum, is een combinatiewoord uit het Latijn, waarbij equus natuurlijk paard betekent en saeta een wat ruimer begrip is als haar. Denk daarbij aan borstelhaar of stoppelhaar. Samen kun je daar eenvoudig paardestaart van maken. Het tweede deel, palustre, komt via het Latijnse woord palus dat moeras betekent uiteindelijk van het oud-Griekse woord pelos dat modder, aarde of klei heeft betekend. Plakken we dat allemaal samen dan betekent de wetenschappelijke naam van de lidrus, jawel, moeraspaardestaart.

De lidrus wordt in heel Nederland algemeen aangetroffen en is een plant van vochtige standplaatsen, maar dat is gezien het voorgaande niet zo vreemd. De plant heeft niet of nauwelijks voedingswaarde. Grazend vee is vaak kieskeurig en verstandig genoeg om de plant te mijden. Dat is een goed idee omdat de lidrus door zijn giftigheid zeer schadelijk is, vooral voor paarden en koeien – ook in gedroogde toestand. De gedroogde lidrus, niet de gedroogde koe.

De giftigheid van de lidrus wordt gewoonlijk toegeschreven aan de aanwezigheid van alkaloïden, waarvan men de belangrijkste de naam palustrine heeft gegeven. Het vreemde van deze in de lidrus aangetroffen alkaloïden is dat ze grote fluctuaties in de aangetroffen hoeveelheden vertonen die niets met omstandigheden als weer of groeiplaats te maken lijken te hebben. Wel heeft nachtvorst invloed op het gehalte: na een korte tijd is de lidrus geheel vrij van alkaloïden. Aan de andere kant blijven de alkaloïden jarenlang hun werking behouden wanneer de plant gedroogd in hooi verstopt zit.

Toch is vergiftiging van het vee niet, zoals lang werd gedacht, alleen het gevolg van die alkaloïden, maar dat kan mogelijk toegeschreven worden aan anti-thiamine factoren. Da’s een moeilijk woord voor iets dat de opname van vitamine B1 verstoort. En juist paarden zijn erg vatbaar voor een tekort aan die vitamine. Het gevolg is dat ze een wankelende gang hebben en opgewonden lijken met zenuwtrekjes van de zenuwen aan het hoofd. Daarna vallen ze gewoon om en sterven van uitputting. In koeien zijn de eerste symptomen een vermindering van de melkproductie. Daarna volgen diarree (wat bij koeien tegenwoordig lastig te onderscheiden is van hun normale ontlasting) en in extreme gevallen verlammingsverschijnselen.

Boksdoorn

De boksdoorn (Lycium barbarum) is in de 18de eeuw in Europa ingevoerd vanuit zijn oorspronkelijke leefgebied China. Het is een vrij lage, grijsachtige, doornachtige struik met lange boogvormig hangende takken. De vrucht is een vuurrode, langwerpige, sappige bes. Omdat de plant het liefst in een veel warmere omgeving zou willen leven (geef hem eens ongelijk) zal hij hier in Nederland nauwelijks verwilderen.
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Lycium, is afgeleid van de oude Griekse staat Lycië in Klein-Azië, het huidige zuidwestelijke deel van Turkije. Maar uiteindelijk is de naam van die staat weer afkomstig van het oude Griekse woord lukos dat ‘wolf’ betekent. Vandaar dat de Engelse naam van de boksdoorn nog steeds wolfberry (‘wolfsbes’) is. Het tweede deel, barbarum, komt van het Griekse woord barbaros dat ‘buitenlands’ of ‘vreemd’ betekende. De Grieken gebruikten het simpelweg om alles aan te geven wat niet Grieks was.

De boksdoorn behoort tot de uitgebreide familie van de nachtschades en deelt dus ook diens gifstoffen. De hele plant is dodelijk giftig met stofjes als atropine en dat levert u maag- en darmstoornissen, neurologische problemen en hartritmestoornissen op. Uiteindelijk kan een vergiftiging zeker fataal zijn voor mens en dier. Een plant om met een boog om heen te lopen, zo zou je denken en je zult hem zeker niet als heel gezond willen betitelen. Dat klopt, maar daar weet de commercie wel raad mee. Want die geven zo’n dodelijke plant gewoon een andere naam en vertellen de onwetende consument vervolgens dat hij werkt tegen allerlei lichamelijk ongemak.

Dat is bij de boksdoorn ook gebeurd en in je boodschappenmand liggen dus geen giftige boksdoornbessen, maar heerlijke gezonde goji-bessen. Er is een hele geschiedenis verzonnen om aan te tonen dat die bessen zo gezond zijn: Tibetaanse monniken zouden al vele eeuwenlang die bessen gebruiken bij hun traditionele geneeskunde, maar onderzoek ter plaatse toonde aan dat die monniken in Tibet die bessen helemaal niet kenden. De struik groeit namelijk helemaal niet in Tibet want in dat bergachtige gebied is het veel te koud.

Alleen de bes is eetbaar en zit inderdaad vol met het gezonde vitamine C, calcium en magnesium. Maar in de rest van de boksdoorn zitten de problematische en vaak nog niet eens geïdentificeerde stofjes verstopt, zoals de al eerder genoemde atropine. Een tweetal wetenschappelijke verslagen beschreef vrouwen, die gewend waren om boksdoornsap te drinken en plots last kregen van bloedingen die maar niet wilden stelpen. Onderzoek wees uit dat een nog onbekende stof in het boksdoornsap de problemen met bloedstolling veroorzaakte[1][2]. Verder zijn er nog een aantal meldingen van een gevaarlijke allergische reactie na het eten van boksdoornbessen[3]. Gezond is toch wat anders.

In 2014 waarschuwde de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit de consument dat er klachten waren binnengekomen van gebruikers die moesten overgeven, maagpijn of diarree kregen. Zie hier voor de waarschuwing. Sommige mensen vinden goji-bessen superfood. Ik niet.

[1] Lam et al: Possible interaction between warfarin and Lycium barbarum L. in The Annals of Pharmacotherapy - 2001
[2] Rivera et al: Probable Interaction Between Lycium barbarum (Goji) and Warfarin in Pharmacotherapy - 2012
[3] Monzón Ballarin et al: Anaphylaxis associated with the ingestion of Goji berries (Lycium barbarum) in Journal of Investigative Allergology - 2011

Primula

Het voorjaar is vaak nog niet eens begonnen als we in bloemenzaken alweer de ouderwets aandoende primula’s zien verschijnen. Het geslacht Primula telt bijna 500 soorten overblijvende, vaak groenblijvende en winterharde planten met paarse, gele, rode, roze of witte bloemen. Omdat ze winterhard zijn kunnen ze slecht tegen te warme tocht. We bespreken hier de veel verkochte soort Primula obconica.
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Primula, is de vrouwelijke vorm van het Latijnse woord primus, dat ‘eerste’ betekent en ons dus verklaart dat deze soort als eerste in de lente zijn bloemen laat zien. Het tweede deel, obconica, is een samentrekking van twee Griekse woorden: ob (‘tegen’ of ‘omgekeerd’) en konos (‘kegel’). Samen is dit dus ‘omgekeerde kegel’ en dat beschrijft de bloeiwijze van die soort. De Primula’s wordt ook wel sleutelbloemen genoemd en daar zit een mythe aan vast. Petrus is aangesteld als bewaker van de hemelpoort, maar op een mooie lentedag werd hij wat loom door het lentezonnetje, valt in slaap en liet zijn sleutelbos uit zijn handen vallen. Een meisje zag de sleutels ter aarde vallen en waarschuwde haar ouders, maar toen die ter plaatse kwamen bleek het sleutelbos verdwenen en op die plaats groeide een prachtige plant met bloemen, die aan de plant vastzaten zoals sleutels aan een sleutelbos. Ach, die lentezon doet soms rare dingen met de mens.

En de primula doet ook rare dingen met de mens omdat zelfs het aanraken van de bladeren al een ernstige vorm van dermatitis (huidallergie) kan opleveren als gevolg van de aanwezigheid van stoffen als primine, primitine, miconidine en vermoedelijk wat quinonen. Die allergenen (zoals die stofjes genoemd worden) lijken geconcentreerd te zijn in de ‘haren’ op de bladeren en de stengel.

Er bestaat uitgebreide wetenschappelijke literatuur over deze zogenoemde primula dermatitis. Vrouwen worden daardoor vaker getroffen dan mannen, maar daar hoeft u niet teveel achter te zoeken omdat vrouwen zich natuurlijk veel vaker bezig houden met het verzorgen van planten.

In de volksgeneeskunst worden de bloemen ingezet als thee en de naar anijs geurende wortels in de homeopathie om zwakke zenuwen te versterken, alsmede de griep en longontsteking te behandelen. Recent onderzoek toont aan dat extracten van de primula werkzaam lijken te zijn als diureticum (middel dat de nieren aanzet tot extra vochtafgifte met als gevolg meer urine), rustgever en als slijmopwekker. In een land als Bulgarije is een extract van de wortels zeer populair onder de merknaam ‘Solutan’ en dat zou werken tegen hoofdpijn en bronchiale astma. Sterk spul zeg…

Groot hoefblad

Soms is de naam van een plant wel erg eenvoudig te verklaren. Dat is zeker het geval bij het Groot hoefblad (Petasites hybridus): de bladeren zijn groot en hebben de vorm van een hoef. Maar dan wordt het alweer een stuk ingewikkelder omdat de plant tweehuizig is. Normaal hebben planten tegelijkertijd mannelijke en vrouwelijke bloemen en dat is voor de bestuiving door bijen handig. Bij tweehuizige planten komen die mannelijke en vrouwelijke bloemen dus op één plant voor.
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Petasites, komt van het Griekse woord petannumi dat ‘verspreiden’ betekent en het verklaart het bijna woekerende groeien van zijn wortelstokken, uitlopers en taaie wortels. Het tweede deel, hybridus, is ontstaan als gevolg van een vergissing van Linneaus: omdat het Groot hoefblad immers tweehuizig is dacht hij met twee verschillende planten te maken te hebben. Die vrouwelijke vorm moest wel een hybride (‘bastaard’) zijn. Toch bleef die naam hangen want het werd de tegenwoordige soortnaam.

Grappig is dat men in Duitsland het Groot hoefblad Pestwurz ( ‘pestwortel’) noemde en het kennelijk herinnert aan zijn vroegere faam als middel tegen pestbuilen.

De hele plant zit boordevol pyrrolizidine alkaloïden (PA's). Het grootste slachtoffer van deze giftige stofjes is uw lever. De giftigheid uit zich vooral in een leverziekte, die 'veno-occlusieve ziekte' wordt genoemd en onomkeerbaar is. Bij dit ziektebeeld worden kleine adervertakkingen in de lever door veranderingen in het weefsel rondom die bloedvaten afgesloten. Bij ernstiger vormen treedt levercirrose (omzetting van leverweefsel in littekenweefsel) op en die kan uiteindelijk zelfs lijden tot de dood. Zelfs de regering heeft dit gevaar ingezien en het gebruik van de planten waarin die pyrrolizidine alkaloïden voorkomen wordt tegenwoordig uitdrukkelijk verboden op basis van het Warenwetbesluit Kruidenpreparaten.

Toch heeft de fabrikant van de middeltjes van A. Vogel, de man die zich jarenlang ten onrechte Dr. Vogel heeft genoemd en nimmer aan enige bestaande universiteit heeft gestudeerd, een aantal producten op de markt waarin het Groot hoefblad is verwerkt. Mag dat dan zomaar, zo zult u zich vermoedelijk afvragen? Jazeker, dat mag, want van homeopathische middelen is bewezen dat ze niet werkzaam (kunnen) zijn. Volgens hen helpt het innemen het middel tegen zaken als hoofdpijn en menstruatiepijn.

Maar toch is de natuur soms ongrijpbaar omdat ondertussen onderzoek gedaan is naar het effect van het Groot hoefblad bij migraine. En wat blijkt: een extract van 75 milligram Groot hoefblad is effectiever dan een placebo. Wat niet bewijst dat het effectiever is als een asperine of paracetamol.

Sporkehout

Sporkehout (frangula alnus) is een lage tot middelhoge heester met felgeel gekleurd hout en een donkere paarsbruine bast. Opvallend is ook het kleurverschil tussen vruchten van verschillende rijpingsgraden aan dezelfde tak: lichtgroen, helderrood en gitzwart. Sporkehout houdt ervan om veelvuldig gehakt te worden want uit de afgehakte stammen groeien snel en overvloedig nieuwe takken. Sporkehout is mede daarom ook een verbastering van ‘sprokkelhout’.
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Frangula, komt uit het Latijn waar frango ‘breken’ betekende en het verwoordt het gemakkelijk afbreken van de takken. Het tweede deel, alnus, is ook al afkomstig uit het Latijn. Alnus is verwant met het Engelse alder dat ‘els' en elzenboom’ betekent. Het blad van het sporkehout lijkt erg op dat van de elzenboom en daarom wordt hij in sommige delen van Europa ook wel foutief black alder of zwarte els genoemd. Maar zo eenvoudig komt u niet van me af want het Latijnse woord alnus heeft met alanza een verwant woord in het uitgestorven Hittitisch (het spijkerschrift). Die twee woorden betekenen allebei ‘sterk’ en dan ziet men weer een verband met het Hebreeuwse woord allon waarmee een eik wordt benoemd.

Het sporkehout bevat onder andere hartritme verstorende glycocides franguline A, B en C, en diarree veroorzakende emodine in alle delen van de plant, maar speciaal in het fruit. Dat maakt ‘m direct gevaarlijk voor kinderen, die tijdens het spelen de kans lopen om de besjes spelenderwijs op te eten. De schors bevat verder anthraquinonen, die inwerken op de dikke darm waardoor na 8 tot 12 uur een ‘aandrang’ zal ontstaan om naar het toilet te gaan. Die aandrang is precies goed bij een dosis die ook precies goed is. Als er teveel wordt ingenomen laten de gevolgen zich raden. Iemand zou een dergelijk medicijn links moeten laten liggen als hij al hartproblemen heeft want die hartritmeverstorende glycocides werken écht niet mee.

De symptomen van vergiftiging met het sporkehout zijn diarree, krampen, lichte koorts, misselijkheid, overgeven en dood.

Voor dieren geldt in principe ook dat het sporkehout giftig is, maar de verhalen gaan dat geiten probleemloos van de plant kunnen eten. Maar ikzelf zou geiten niet zo snel op een dieet van bladeren van het sporkehout zetten, want het is niet verstandig om onbewezen verhalen te geloven. Voor dieren die vergiftigd zijn met het sporkehout bestaat zelfs een naam voor dat ziektebeeld: limberleg dat zoiets betekent als ‘lenig been’. Daarmee worden de symptomen bedoeld die ontstaan door de vergiftiging, namelijk gebrek aan coördinatie en ataxie (verstoring van het evenwicht en bewegingscoördinatie).

Levensboom of thuja

De oostelijke levensboom (Thuja occidentalis) is een lid van de grotere familie van cypressen. Zelf bewoont de oostelijke levensboom de Verenigde Staten, maar hij heeft een aantal broertjes, die leven in Korea, China en Japan. Het is een altijdgroene boom en is daarom een populaire boom om als heg onze vaderlandse tuin te beschermen tegen de nieuwsgierige blikken van de buren.
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Thuja is afkomstig van het Oudgriekse woord thúō (θύω) dat ‘(op)offeren’ betekende. Het geurige hout van deze boom werd brandend bij offerandes ingezet. Het tweede deel, occidentalis, betekent ‘(uit het) westen’ in het Latijn.

Die aromatische geuren zijn het gevolg van de aanwezigheid van een aantal etherische oliën, waaronder α- and β-eudesmol, α-thujaplicine, occidol en occidiol. Volgens een bekende Nederlandse handelaar in etherische oliën kan de olie van de thuja slechts door professionals worden gebruikt om wratten te bestrijden. Omdat thuja giftig is bij overdosering, komt de olie niet in aanmerking voor zelfstandig gebruik thuis. Een heel verstandig bedrijf derhalve. In het verleden werd een aftreksel van de bladeren namelijk wel ingezet om een abortus te forceren.

De medische wereld ziet er wel veel meer voordelen in omdat de werkzame stoffen van de thuja kunnen worden gebruikt als anti-viraal middel, anti-schimmelmiddel, anti-kanker middel, slijmopwekker bij een vastzittende hoest, ‘snotopwekker’ bij een verstopte neus of menstruatie-opwekker. Zo zie je maar dat een middel een medicijn wordt als de hoeveelheid precies goed is, terwijl het een gif wordt als die goede hoeveelheid wordt overschreden. Olie van de thuja bevat ook het terpeen thujone dat een GABA-receptor antagonist is. GABA is een afkorting van de moeilijke term γ-aminobutyric acid. Een antagonist is een tegenstander of dwarsligger en die thujone belemmert dus de werking van die GABA-receptor in je hersenen. Daardoor kunnen neuronen (chemische booschappers) sneller werken als je bijvoorbeeld vergiftigd bent met alcohol of drugs en dat kan spasmes en stuiptrekkingen opleveren. Soms is dat handig, maar veel vaker is dat niet zo handig.

Die thujone zat vroeger ook in de groene drank absint en die stond ook al in een kwaad daglicht omdat gedacht werd dat overmatig gebruik je gek kon maken. Modern onderzoek aan antieke flessen absint bracht echter aan het licht dat de hoeveelheden thujone extreem overdreven waren en dat iemand allang aan alcoholvergiftiging zou zijn overleden voordat hij echt last kreeg van die thujone.

Gaspeldoorn

De gaspeldoorn (Ulex europaeus) is een sterk gedoornde, altijdgroene heester met goudgele bloemen, die in zo’n beetje heel Europa inheems is. Toch is hij in Nederland zo schaars dat hij een plaatsje heeft gekregen op de Nederlandse Rode Lijst voor Planten. Op die lijst staan ondertussen ongeveer 500 verschillende zeldzame planten en dat is een teken dat de mens toch geen echt goede invloed op de flora heeft.
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Ulex, levert onoverkomelijke problemen op. Niemand schijnt te weten wat de bron van die naam is en wetenschappers die echt diep in de etymologie graven, komen tot de conclusie dat het de Romeinse wetenschapper Pliny de Oudere (23–79) was geweest die de naam voor het eerst noemde en dat de naam toen al oeroud was. Toch is er wel een verklaring te bedenken: het Griekse woord oulḗ (οὐλή) betekent ‘litteken’ en ‘vernielende (kracht). Met die uitleg zit je toch al heel bij de schadelijkheid van de doornen en de giftigheid van de plant. Het tweede deel, europaeus, betekent simpelweg ‘uit Europa’ in het Latijn.

Het Nederlandse woord gaspeldoorn is afgeleid van het middeleeuws Nederlandse woord gaspe dat ‘haak’ of ‘gesp(naald)’ betekende. Misschien zijn de doornen ooit als gesp-naald gebruikt, maar nog waarschijnlijker is dat de naam is ontstaan omdat ze op een gesp-naald leken.

De gaspeldoorn bevat een chinolizidine-alkaloïde met de naam ulexine. Dat is chemisch hetzelfde stofje als cytisine en dat voorkomt in plantensoorten uit de grote familie van vlinderbloemigen, zoals in de zaden van de goudenregen. En die ulexine/cytisine werkt op dezelfde manier op de hersenen als nicotine. Ze beïnvloeden namelijk alle drie dezelfde plaats van de hersenen omdat ze dezelfde receptor gebruiken.

Is de ulexine daarmee giftig? Jazeker dodelijk giftig zelfs. Als eerste effecten van inname worden milde vergiftigingsverschijnselen gemeld, waaronder een verhoogde waarneming van kleuren en daardoor wordt het sporadisch als drug gebruikt. Daarna wordt het al snel erger door misselijkheid, overgeven, stuiptrekkingen, hartpijnen, hoofdpijnen en in nog grotere doses de dood als gevolg van het feit dat je ademhaling er mee stopt. De dodelijke doses voor de mens wordt geraamd op een piepkleine 50 milligram.

Toch heeft men het aangedurfd om er een medicijn tegen rookverslaving van te maken en het is in Oost-Europa al 40 jaar lang voor dat doel op de markt. De Nederlandse toezichthouders hebben het – terecht – nog niet aangedurfd om het op de markt toe te staan, omdat gebleken is dat de wetenschappelijke onderzoeken naar de werking van ulexine bijna allemaal van slechte kwaliteit waren.

Knikkend wildemanskruid

Het knikkend wildemanskruid (Pulsatilla pratensis) is is een klein zilvergrijs behaard plantje met violetkleurige bloemen. Van oorsprong is het een steppeplant, die in Nederland bij intensiever gebruik van de grond als eerste tot verdwijnen gedoemd was. Tot ongeveer 1970 kwam de plant in Nederland in het wild voor, maar tegenwoordig wordt hij slechts getemd in tuintjes als borderplant aangetroffen.
Van het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Pulsatilla, wordt vaak gemeld dat het van het Latijnse woord pulsus dat zoiets betekende als het ‘kloppen (van het bloed in je aderen)’ en waar we de woorden ‘pols’ en ‘pulseren’ nog in herkennen. Aan de andere kant zou het ook wel eens een verbastering van het Hebreeuwse woord paschal (‘passie’) kunnen zijn omdat het wildemanskruid in sommige talen een verband heeft met Pasen. Het tweede deel, pratensis, komt van het Latijnse woord pratum dat ‘grasland’ of ‘weide’ betekent en waar uiteindelijk ook het woord prairie van afgeleid is.

Het knikkend wildemanskruid is familie van de boterbloem en heeft zijn giftigheid ook te danken aan dezelfde gifstoffen als die van de boterbloem: proto-anemonine en het glycoside ranunculine. Het eerste is een vluchtige, geelgekleurde, scherp bittersmakende olie. Bij huidcontact met dit proto-anemonine ontstaan direct rode vlekken, blaarvorming en zweervorming. Opeten van alle delen van de verse plant levert als direct problemen op: intense pijn in de mond en slokdarm met dezelfde problemen als die bij huidcontact plus overmatige slijmvorming. Daarna volgen ernstige maag- en darmpijnen, bloederig braken (wat opnieuw de slokdarm en mondholte beschadigen zal), diarree en uiteindelijk zelfs verlammingsverschijnselen en de dood. Door zijn scherpe bittere smaak treden serieuze vergiftigingen maar heel zelden op.

In de tijd dat heelmeesters nog hun toevlucht moesten zoeken tot experimentele behandelingen tegen soms dodelijke kwalen werd het knikkend wildemanskruid ingezet tegen problemen als slapeloosheid, hoofdpijnen, steenpuisten, menstruatiepijnen en astma. Maar gelukkig zijn voor die aandoeningen tegenwoordig veel werkzamere en veel veiliger medicijnen voor beschikbaar en je zou wel gek zijn om het knikkend wildemanskruid nog als medicijn in te zetten. Toch?

En toch wordt datzelfde giftige wildemanskruid nog vrolijk voor diezelfde bovenstaande kwalen ingezet in de homeopathie. Dat gebeurt echter in een zodanige verdunning dat je net zo goed een glas water kunt drinken dan een duur middeltje van je homeopaat die een cursusje heeft gevolgd. Gelukkig, zo staat dan steeds geruststellend in de bijsluiter, zijn er geen omstandigheden bekend waarbij het gebruik van het middel moet worden ontraden en zijn er van dat middel geen bijwerkingen bekend. Geen wonder natuurlijk want het is natuurlijk echt niet werkzaam in een dergelijke grote verdunning.

Braaknoot

Een gevaarlijke plant met de naam braaknoot (Strychnos nux-vomica) voorspelt niet veel goeds en, zo zal blijken, dat klopt. Het is een altijdgroene boom die in zuidelijk Azië inheems is in landen als India en Birma. Aha, zo zult u nu waarschijnlijk opmerken, maar dan komt hij hier gelukkig niet voor. Maar zo gemakkelijk is het leven toch echt niet. De boom wordt in de homeopathie en de ayurvedische *ahum* geneeskunde ingezet tegen allerlei kwalen. Daar zullen we het echter later wel over hebben.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Strychnos, is van Oudgriekse oorsprong, waar strúkhnon (στρύχνον) 'scherp' of 'bitter' betekende. Zoeken we dieper dan is het mogelijk dat het woord een verbastering is van het Oudgriekse woord stríx (στρίξ) 'krijser', waarmee een mythisch wezen werd aangeduid dat gedurende de nacht schreeuwt en ondersteboven hangt ('een vleermuis'), maar een tweede uitleg is ‘heks’ en daardoor komen we al snel op de giftigheid van het dodelijke strychnine. Het tweede deel, nux-vomica, is een combinatiewoord uit het latijn: nux is ‘noot’ en vomica is ‘braken’. Samen is dat de braaknoot.

De braaknoot is een belangrijke natuurlijke bron van de zwaar giftige alkaloïden strychnine en brucine. Beide stoffen hebben ongeveer dezelfde werking en werden als bestrijdingsmiddel tegen knaagdieren gebruikt, maar er zijn in de loop der eeuwen ook ontelbare moorden mee gepleegd.

Strychnine en brucine zijn gifstoffen die al in doses van 5 milligram (één zaadje) negatieve gevolgen kan hebben, zoals angstgevoelens, rusteloosheid, misselijkheid, overgeven, pijnlijke stuiptrekkingen, ademhalingsproblemen en de dood als gevolg van verstikking. Als je nog kleinere doses durft in te nemen dan zijn leverbeschadigingen een onontkoombare uitkomst. De brucine werkt ook nog eens als een zenuwgif dat verlamming van de zenuwuiteinden kan veroorzaken.

Maar als je het boek 'Anders beter worden' van A. Vogel open slaat dan lees je tot je stomme verbazing dat de braaknoot werkzaam zou zijn bij astma, managerziekte (burn-out?), nervositeit, stress, misselijkheid, braken en nog een aantal andere kwalen. In de ayurvedische wereld denkt men weer dat de braaknoot kan helpen bij uiteenlopende problemen als hartproblemen, artritis, dementie, slapeloosheid en noem maar op. Gelukkig zijn een groot deel van die middeltjes door de Voedsel en Warenautoriteit op een zwarte lijst geplaatst omdat ze of teveel zware metalen (lood, arseen en kwik) bevatten of teveel giftige stoffen bevatten.

Het blijft een raar idee dat mensen vol goede moed naar een alternatief genezer (lees: kwakzalver) stappen in de hoop van hun klachten verlost te worden en ze daar middeltjes toegestopt krijgen waar ze mogelijk nog zieker van kunnen worden. En bovendien diep voor in de buidel moeten tasten.

Gele lis

De gele lis (Iris pseudacorus) is een voorzomerbloeier met een forse, kruipende ondergrondse wortelstok waarin veel reservevoedingsstoffen voor de plant zijn opgeslagen. Het is één van de veelzijdigste moeras- en oeverplanten van de Nederlandse flora en staat het liefst met zijn voeten in ondiep, zoet, voedselrijk, stilstaand of zwak stromend water.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Iris, komt van het Oudgriekse woord Îris (Ἶρις) dat toen ook al ‘iris’ (de plant), maar ook ‘iris (van een oog)’ betekende. Tegelijkertijd betekende het oorspronkelijk ook ‘boodschapper van de goden’ betekende en gepersonificeerd werd door de regenboog. Het tweede deel, pseudacorus, is een combinatiewoord uit het Oudgrieks van pseudḗs (ψευδής) ‘nep’ of ‘vals’ en ákoron (ἄκορον) 'scherp'.
Het sap is zeer scherp van smaak.
In Nederland komt de gele lis algemeen voor, maar ook in vijvers wordt hij graag als siergewas aangeplant om zijn heldergele bloemen. Na de bloei zitten de zaden als rolletjes pepermunt gestapeld in driekantige zaaddozen. Het was vroeger geliefd speelgoed van kinderen. Nu niet meer natuurlijk want de kinderen van tegenwoordig komen nauwelijks meer in de natuur.

De gele lis werd vroeger ingezet als een plantaardige remedie tegen een aantal kwalen, maar het wordt tegenwoordig niet meer door zichzelf respecterende heelmeesters gebruikt vanwege zijn scherpe bittere geur en smaak. Voor natuurgenezers was het ooit een krachtige braakopwekker en een extract van de gele lis werd ook ingezet als een (bloed)zuiveraar, terwijl een aftreksel zou helpen om diarree te stoppen of bij bepaalde – niet nader toegelichte – gynaecologische kwalen.

In de moderne wereld weten we dat de gele lis grote hoeveelheden hartritme verstorende glycociden bevat die dodelijk zijn voor grazend vee. Alle delen van de plant zijn giftig, maar dat geldt in het bijzonder voor de wortelstokken: die kunnen uiteenlopende vergiftigingsverschijnselen opleveren, zoals matige tot ernstige maag- en darmpijnen, maag- en darmontstekingen, misselijkheid, overgeven, diarree, spasmen, wankelende gang, verlammingsverschijnselen en uiteindelijk een pijnlijke dood.

Het scherp geurende sap werd vroeger wel opgesnoven om een heftige hoestbui op te wekken. Het werd dus als nieskruid gebruikt omdat men dacht dat het bijvoorbeeld klachten als hoofdpijn kon verminderen. De verpulverde wortel werd zelfs als snuiftabak gebruikt, maar of dat wel een echt goed idee was…

Bovendien is de gele iris ook nog eens een lastig te verwijderen hardnekkig onkruid, maar er vindt onderzoek plaats om te kijken of de gele iris ingezet kan worden bij de waterzuivering. De gele iris is in staat om afvalwater schoon te filteren en dan blijkt dat een hardnekkig en giftig onkruid toch wel weer handig kan zijn.

Lucky bamboo

Lucky bamboo (Dracaena sanderiana) is geen familie van de bamboe en brengt ook zeker geen geluk, zoals we hieronder zullen ontdekken. In advertenties wordt geclaimd dat de plant volgens het 3000 jaar oude Chinese filosofische systeem feng shui voorspoed en geluk zal brengen, maar het vreemde is dat de plant van oorsprong helemaal niet uit China komt, maar zijn historische wortels heeft in het tropische west-Afrikaanse land Kameroen. Wel worden de plantjes tegenwoordig in groten getale gekweekt in China, maar da’s alleen voor de winstgevende export.
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Dracaena, is een vrouwelijke vorm van het Griekse woord drakon en betekent dus ‘vrouwelijke draak’. Het tweede deel, sanderiana, eert de van oorsprong Duitse orchideeënkweker Heinrich Friedrich Conrad Sander (1847-1920), die zijn faam opbouwde in Engeland en het handiger vond om daar ook zijn naam te veranderen tot Henry Fredrick Conrad Sander.

Over het feit of de lucky bamboo giftig is zijn de meningen wat verdeeld, maar gedacht wordt dat katten er niet zo goed tegen kunnen. Er bestaat echter een veel groter, veel gevaarlijker probleem met de lucky bamboo. Zoals gezegd zijn de plantjes, die in Nederland worden ingevoerd, afkomstig uit China. Als ze groot genoeg zijn worden ze in bakjes water of gel gezet en met miljoenen tegelijk in een zeecontainer gestopt die drie weken later in Rotterdam zal aankomen. Van daaruit gaan deze containers direct naar de bijna 20 opkweekbedrijven.

Het water in de bakjes blijkt een perfecte plaats te zijn voor de eieren en larven van de tijgermug (Aedes albopictus). Al in 2005 bleek dat er in de kassen van het Westland een ware plaag van deze agressieve muggen heerste: sommige werknemers zaten van onder tot boven onder de bulten (de muggen staken zelfs door de kleding heen). Nog vervelender is het feit dat deze muggen dragers kunnen zijn van meer dan 20 verschillende en echt heel vervelende virusziektes, zoals dengue (knokkelkoorts), gele koorts, chikungunya en het West Nijl virus.

De eerste meldingen over de aanwezigheid van de tijgermug in Nederland stammen zoals gezegd al uit 2005. Gelukkig, zo denkt u op dit moment, hebben wij hier in Nederland een daadkrachtige regering die direct maatregelen afkondigde om het gevaar in de kiem te smoren. Niet dus. Ondanks vele adviezen van diverse deskundigen is er eind 2009 nog steeds geen naleving en controle op de uitvoering van de bestaande wettelijke regels die het leven van de tijgermug lastiger zou kunnen maken. Recent is de verantwoordelijk minister Klink door de Tweede Kamer in een motie, die kamerbreed ondersteund werd, opnieuw op de vingers getikt.

En die vervelende en potentieel dodelijke virusziekten komen niet in Europa voor? Jazeker wel, maar de regering droomt voorlopig lekker door.

Meer info:
Mug
Mug

Bittere komkommer

Ik geef direct toe dat de namen bittere komkommer (Momordica charantia) of bittermeloen in Nederland niet de meest gangbare zijn. De meer correcte naam is de balsempeer of de sopropo. Het oorspronkelijke leefgebied van de bittere komkommer is niet bekend, behalve dan dat hij zich erg thuisvoelt in de tropische gebieden van Midden- en Zuidelijke Azië, China, oostelijk Afrika en het Caribisch gebied. Het is in principe een eetbare plant, maar het woordje bitter in zijn naam zegt al veel: hij staat bekend als de meest bittere vrucht die nog nèt te eten is. Zijn uiterlijk is ook al niet echt om over naar huis te schrijven met zijn wratachtige schil.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Momordica, komt uit het Latijn waar morsus zoiets betekende als een ‘bijt’ of een ‘beet’. Het hedendaagse Engelse woord morsel is daar een afgeleide van en betekent 'hapje'. Het vertelt ons dat de vrucht eetbaar is. Het tweede deel, charantia, was wat lastiger te vinden: het is afkomstig uit de bijna vergeten taal uit India, het Sanskriet, waar garan ook al ‘eten’ of ‘verslinden’ betekende.

Vroeger zeiden onze ouders dat ‘bitter in de mond, het hart gezond maakte’ en die levenswijsheid wordt bijna wereldwijd aangehangen en daardoor wordt de bittere komkommer ook in de Chinese, Indiase en Indische keukens gebruikt als bittere groente. Zoals alle bittere etenswaren stimuleert de bittere komkommer de spijsvertering. Hoewel zoiets in principe handig is bij mensen met een trage stofwisseling, mensen die last hebben van indigestie of zelfs verstopping, kan het eten van deze zeer bittere groente brandend maagzuur en maagzweren juist weer verergeren. De bittere komkommer heeft echter ook een verzachtende werking omdat het een milde ontstekingsremmende werking heeft.

Toch moet je voorzichtig blijven met zo’n schijnbaar gezonde groente omdat de zaden vicine en convicine bevatten. Dit zijn alkaloïden, die ook in tuinbonen worden aangetroffen. Het eten van bittere komkommer en tuinbonen kunnen daardoor de erfelijke ziekte favisme triggeren, die kan leiden tot versterkte afbraak van rode bloedcellen en verminderde aanmaak daarvan plus geelzucht.

Het verse plantensap is ook nog eens giftig door de aanwezigheid van het bittermakende momordicine. De vrucht moet daarom eerst een aantal uren in zout water worden geweekt om die momordicine kwijt te raken. Pas daarna kunnen de vruchten worden gekookt of gestoofd.

En toch… Traditioneel geloven mensen in Azië dat het eten van bittere komkommer kan helpen bij diabetes II. Een recente studie laat zien dat de bittere komkommer gurmarine bevat, een polypeptide die chemisch zo’n beetje gelijk is aan insuline van koeien en dus is er weer hoop voor de bittere komkommer.

Moerasspirea

Eindelijk bespreken we hier eens een gevaarlijke plant die heel veel goede en zelfs gezonde kanten heeft. Om te beginnen geurt en smaakt de moerasspirea (Filipendula ulmaria) al heerlijk naar amandel. Daarom werd de plant al van oudsher gebruikt als strooisel om onplezierige luchtjes uit een huis te bannen. Zelfs nu nog worden de bloemen soms in potpourrie gebruikt. Ook werden bier en wijn gekruid met de moerasspirea, terwijl de bloemen in jams werden toegevoegd om deze een fijn amandelsmaakje te geven.
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Filipendula, is afkomstig van de Latijnse woorden filum dat ‘draad’ betekent en pendulum dat ‘hangen’ betekent. Met deze ‘hangende draden’ worden de karakteristieke wortels beschreven. Het tweede deel, ulmaria, betekent in het Latijn ‘zoals een iep’. Niet dat de moerasspirea ook maar in iets op een iep lijkt, maar het geeft wel aan dat beide dezelfde werkzame stoffen hebben.

De werkzame stoffen van de moerasspirea zijn salicylzuur, enkele flavone-glycocides en tannines. Dat salicylzuur kennen we beter onder zijn medische, gezuiverde en ietsjes aangepaste vorm van acetylsalicylzuur. Dat is de werkzame stof van aspirine. De Duitse chemicus Felix Hoffmann (1868-1946) werkte bij Bayer. Omdat zijn vader aan pijnlijke reumatische klachten lijdt, zocht Hoffmann stiekem naar een remedie. Uiteindelijk maakte hij een aangepaste versie van salicine, die iets minder maagproblemen opleveren dan de pure salicylzuur van de moerasspirea. Toen het middel eenmaal bleek te werken zag de verkoopafdeling van Bayer er wel brood in en gaven het de naam aspirine, een vernoeming van de spirea. ‘And the rest is history,’ zoals de Engelsen het zo mooi kunnen zeggen.

De moerasspirea zelf heeft vele medicinale toepassingen. De hele plant wordt traditioneel ingezet als middel tegen maagzuur en diarree (terwijl aspirine zelf weer maagzuur kan opwekken). Als je op de wortel kauwt dan komt het acetylzuur vrij en is dat een goed middel tegen hoofdpijn. De gedroogde bloemen kunnen als thee worden gebruikt om de gevolgen van griep te verminderen. Het is immers koortsverlagend.

Iets minder leuk het feit dat de moerasspirea de luchtwegen in de longen (de bronchiën) plotseling kunnen vernauwen. Normaal is dat niet zo’n heel groot probleem maar deze bronchspasmes, zoals ze genoemd worden, kunnen een astma-aanval veroorzaken of verergeren. Ook iemand met een chronische bronchitis (lees: een volhoudende roker) zou het kauwen op een moerasspirea maar uit zijn hoofd moeten zetten. Ook remt het gebruik de bloedstolling.

En dan heb je nog het bijgeloof dat zegt dat de geur een slaap zou opwekken waaruit de slaper nimmer meer zal ontwaken.

Lavendelheide

De lavendelheide (Andromeda polifolia) is een beetje een wolf in schaapskleren: het uiterlijk van een lieflijk en teer plantje, terwijl hij onderhuids dodelijk kan zijn. Het is een klein groenblijvend struikje dat gewoonlijk niet hoger groeit dan een 20 centimeter. In Nederland is de lavendelheide vrij zeldzaam geworden als gevolg van de ontginning van natte, voedselarme hoogveengebieden. In Engeland heet hij de bog rosemary ofwel 'veenrozemarijn', het gevolg van de oppervlakkige gelijkenis van zijn blaadjes met die van rozemarijn.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Andromeda, komt in eerste instantie uit de Griekse mythologie waar Andromeda een prinses was die door de goden gestraft werd omdat haar moeder een opschepster was. Ze werd vastgebonden aan een rots om als voedsel voor zeemonsters te dienen. Gelukkig werd haar dat lot bespaard doordat ze gered werd door de god Perseus. Verder gravend ontdekken we dat de naam een combinatiewoord uit het Oudgrieks is: anḗr (ἀνήρ) 'man' en médō (μέδω) 'heersen over'. Samen is dat zoiets als ‘heersend over mannen’. Het tweede deel, polifolia, is weer een combiwoord uit het Latijn: polium is ‘grijs’ en folium is ‘blad’. De bladeren zijn van onderen iets grijsgroen of wit berijpt.

De lavendelheide staat bol van de grayanotoxine (of andromedotoxine), een cyclisch diterpeen. Wanneer je dit gif mocht binnenkrijgen dan kun je rekenen op een verhoogde productie van vocht in je mond, neus en ogen, verlaagde bloeddruk, ademhalingsproblemen, langzame pols als gevolg van een vertraagde hartslag, verlies van energie, coördinatiestoornissen, duizeligheid, overgeven en diarree. Daarna volgen stuiptrekkingen en progressieve verlammingsverschijnselen. Ondanks het feit dat de lavendelheide ernstige hartproblemen kan veroorzaken lopen de problemen maar zelden fataal af en duren gewoonlijk niet langer dan een dag. Soms wordt het ook niet echt ongevaarlijke atropine als kuurtje voorgeschreven.

Ondertussen heb je natuurlijk het idee gekregen dat je toch al nooit van plan was geweest om van die lavendelheide te gaan snoepen en dus ook nimmer last van vergiftigingsverschijnselen zou gaan krijgen, maar ik moet je hier even waarschuwen dat de wereld toch wat lastiger in elkaar steekt. Omdat de hele lavendelheide giftig is zijn de bloemen dat ook. Bijen hebben van dat feit geen weet en verzamelen vrolijk het stuifmeel en daardoor kan ook de honing problemen op gaan leveren. Honing, afkomstig uit de veengebieden van noordelijk Amerika, heeft de meeste kans op het hebben van aantoonbare waarden van grayanotoxine. Ik geef toe: zelden worden daarbij giftige waarden bereikt. Maar het lastige is dat ik in deze column al twee keer het vervelende woordje ‘zelden’ heb gebruikt. Zelden is immers nooit nooit.

Gele oleander

De gele oleander (Thevetia peruviana) staat ook bekend als de Peruaanse rinkelboom en komt van nature voor in de tropische gebieden van Midden- en Zuid-Amerika. Maar, omdat elders op de wereld ook soortgelijke omstandigheden voorkomen, is de plant tegenwoordig wereldwijd in de tropen ingeburgerd. In Nederland wordt hij slechts sporadisch aangeplant omdat hij niet goed tegen de winterkou kan. De gele oleander behoort tot de maagdenpalmfamilie en is geen direct familielid, maar slechts een verwant van de ‘echte’ oleander (Nerium oleander). Het is in zijn normale vorm een groenblijvende struik met gele bloemen, die toch, wanneer alles meezit, wel 10 meter hoog kan worden.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Thevetia, vernoemt de Franse Franciscaner monnik André Thévet (1502-1592). Behalve monnik was hij ook ontdekkingsreiziger, kaartenmaker en schrijver, die in de 16de eeuw naar Brazilië reisde om het land, zijn inwoners en zijn geschiedenis te beschrijven. Hij ‘ontdekte’ de plant, al is ontdekken wel een vreemd woord wanneer hele plaatselijke volksstammen diezelfde plant allang kenden. Het tweede deel, peruviana, is de Latijnse vorm van ‘(uit) Peru’. We kunnen daaruit opmaken dat de boom zijn oorspronkelijke groeiplaats in het grensgebied van Brazilië en Peru moet hebben gehad.

Alle delen van de gele oleander zijn dodelijk giftig als gevolg van de aanwezigheid van een aantal glycosiden waaronder thevetine A, thevetine B, thevetoxine and peruvoside. Ze werken allemaal op het hart en die wetenschap had tot gevolg dat de zaadjes in landen van zuidelijk Azië veelvuldig werden gebruikt om zelfmoord te plegen. Zoals verwacht varieerden de gevolgen van mild (mislukt) tot fataal (gelukt). Al een half zaadje kon voldoende zijn om nadelige lichamelijke gevolgen, zoals ernstige hartritmestoornissen en fatale bloedingen in de hartkamers te laten optreden[1].

In 1980 stierven twee meisjes op Sri Lanka per ongeluk aan het eten van gele oleander zaadjes en dit werd uitgebreid in de locale media gemeld. ‘Aha,’ zo dachten veel potentiële zelfmoordenaars en sindsdien is het aantal gevallen gestegen van nul tot enkele duizenden per jaar[2]. Ongeveer 10% van hen overlijdt ook daadwerkelijk.

Dat een paar zaadjes van de gele oleander al dodelijk kunnen zijn had niet alleen tot gevolg dat men er zelfmoord mee wilde plegen. Ook moord en abortus staan op het lijstje van mogelijke toepassingen. In Mexico wordt een verdunning van het melksap gebruikt tegen kwalen als koorts, kiespijn en maagzweren, maar in de echte medische wereld werd de plant ook lange tijd toegepast omdat de glycociden ook omgekeerd kunnen werken: als je hartproblemen hebt kan het helpen. De bijwerkingen zijn echter wat lastig omdat je er vreselijk van aan de diarree kunt raken.

[1] Pirasath, Arulnithy: Yellow oleander poisoning in eastern province: an analysis of admission and outcome in Indian Journal of Medical Sciences - 2013
[2] Eddleston et al: Epidemic of self-poisoning with seeds of the yellow oleander tree (Thevetia peruviana) in northern Sri Lanka in Tropical Medicine and International Health - 1999

Alruin

Hoewel je het natuurlijk nooit echt zeker weet, komt de alruin (Mandragora officinarum) niet in Nederland in het wild voor. Zijn natuurlijke groeiplaatsen vind je in zuid- en midden-Europa. Aan de alruin kleven vele mythen en legenden. Dat de wortel door zijn uitlopers vaak een beetje lijkt op het menselijk lichaam helpt daarbij natuurlijk ook wel een beetje. Ook in de boeken van Joanne Rowling over Harry Potter wordt veelvuldig gebruik gemaakt van de werkzame stoffen van de alruin.
Het het verklaren van het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Mandragora, levert vrijwel onoverkomelijke bezwaren op. De meeste bronnen vertellen dat het woord een combinatiewoord is uit het Oudgrieks, die samen zoiets als ‘ongezond voor vee’ zouden moeten betekenen, maar ik heb die woorden nergens kunnen vinden. Dieper gravend komen we tot het oeroude Perzische woord *merdum gija dat ‘mensenplant’ betekend zou hebben en dus ook al de vorm van de wortel beschreef. Het tweede deel, officinarum, komt uit het Latijn en betekent – net als bij het hedendaagse Engelse woord office – werkplaats of kantoor. Het vertelt je dat de plant in het oude Rome als medicijn werd verkocht.

Tot het einde van de 17de eeuw werd de alruin ingezet als slaapmiddel, maar omdat het gehalte aan werkzame stoffen nogal kon wisselen was de alruin niet zonder gevaar. De alruin behoort tot de grote familie van de nachtschade (Solanaceae) en van die familie is bekend dat onder de familieleden behoorlijk giftige kunnen zitten. Ook dit familielid zit namelijk boordevol behoorlijk giftige stoffen, zoals de giftige alkaloïden scopolamine, atropine, apotropine, hyoscyamine, hyoscine, cuskhydrine, solandrine en mandragorine en een serie andere hallucinogene tropan-alkaloïden.

Behalve de eetbare rijpe vruchten (en zelfs daarvan mag je maar met mate van genieten) is de hele plant dodelijk giftig. Teveel binnenkrijgen betekent een vervelende combinatie aan geestelijke effecten, zoals langdurige hallucinaties, duizeligheid, angstaanvallen (die in combinatie met de hallucinaties verschrikkelijke vormen kunnen aannemen en gebruikers tot zelfs zelfmoord kunnen drijven), woede-aanvallen en slapeloosheid. Daarnaast wordt ook het lichaam aangetast door wekenlang aanhoudende hartritmestoornissen, gezichtsstoornissen en coma.
In de boeken over Harry Potter worden in de kassen van professor Spruit jonge alruin-planten opgekweekt. Wanneer ze verpot moeten worden, moeten de leerlingen hun oren afdekken omdat de schreeuw van de alruin soms dodelijk kan zijn. Eigenlijk wordt hier een eeuwenoud bijgeloof verwoord: al in Shakepeare’s toneelstuk ‘Romeo en Julia’ wordt gezegd: ‘Shrieks like mandrakes' torn out of the earth.’ ('Geschreeuw als alruin, die uit de grond getrokken wordt'). Maar het bijgeloof is zelfs ouder dan Shakepeare’s tijd. Bijgeloof is immers van alle tijden. .

Zwarte nachtschade

De zwarte nachtschade (Solanum nigrum) behoort tot een groot plantengeslacht met meer dan 1500 soorten. Daartoe behoren ook eetbare planten als de aardappel (Solanum tuberosum), de tomaat (Solanum lycopersicum) en de aubergine (Solanum melongena). Kenmerkend voor alle familieleden zijn de stervormig uitgespreide bloemkronen met een opvallend goudgeel kegeltje.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Solanum, komt via het oud-Franse solas uiteindelijk van het Latijnse solacium, wat ‘troost’ betekent. Wij herkennen daarin zelfs nog de Nederlandse term ‘soelaas bieden’. Het heeft te maken met de verdovende eigenschappen van bepaalde soorten van deze plantenfamilie. Het tweede deel, nigrum, (waar we gemakkelijk ook het woord ‘neger’ in kunnen herkennen) betekent uiteraard gewoon ‘zwart’. En het Nederlandse woord ‘nachtschade’ is afkomstig uit het oudere woord ‘nachtschaduw’ en is een woord dat ooit een ongrijpbare gevaarlijke en demonische macht aanduidde. In een vergelijkbaar Zweeds woord is een nattskata een ‘vleermuis’.

Dat alles betekent natuurlijk dat de zwarte nachtschade behoorlijk giftig moet zijn. Alle delen van de plant zijn inderdaad zeer giftig als gevolg van de aanwezigheid van de alkaloïde solanine en andere broertjes en zusjes, zoals saponine, solaceïne en solaneïne. De gifstoffen zijn toch wel het sterkst geconcentreerd in de onrijpe bessen. In sommige culturen worden de rijpe zwarte bessen als fruit gegeten, maar het blijft natuurlijk een slecht idee omdat nooit alle gifstoffen zullen verdwijnen. Het eten van (delen van) de zwarte nachtschade kan de volgende nare symptomen opleveren: koorts, hoofdpijn, zweten, misselijkheid, overgeven, maag- en darmkrampen, diarree, gevoel van verwardheid, hallucinaties, verlammingsverschijnselen en duizeligheid. En dat zijn nog maar de milde symptomen. De solanine is supergiftig en kan de dood tot gevolg hebben als gevolg van hartritmestoornissen en ademhalingsproblemen. Men schat dat een dosis van 3 tot 6 milligram solanine per kilo lichaamsgewicht al fatale gevolgen kan hebben voor de mens.

De solanine wordt in alle familieleden van de zwarte nachtschade aangetroffen en dus ook in de aardappel, tomaat en aubergine. Het gif ontstaat als een natuurlijk verdedigingsmechanisme van de plant tegen beschadigingen en vraatschade door insecten en planteneters. Vandaar dat het ook een fungicide (schimmeldodender) en insecticide is. Wanneer aardappelknollen aan daglicht worden blootgesteld worden ze groen en wordt de solanine-productie enorm verhoogd, dit om die vraatschade tegen te gaan. Ook in onrijpe groene tomaten kunnen behoorlijk hoge niveaus aan solanine worden aangetroffen. Groen is hier dus steeds een signaal voor gevaar.

Omdat de solanine verdovende eigenschappen heeft werd het ooit ingezet als behandeling tegen astma en als ingrediënt in hoestsiropen. Aan de werkzaamheid van beide wordt echter behoorlijk betwijfeld.

Veldhondstong

De veldhondstong (Cynoglossum officinale) is een middelhoge, dicht behaarde, onaangenaam riekende, grijsgroene voorzomerbloeier, die voorkomt in heel Europa met uitzondering van de noordelijke en zuidelijke delen. Zo, nu weet u dat ook weer en kunnen we door met de meer interessante zaken van de veldhondstong.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Cynoglossum, is een combinatiewoord uit het Oudgrieks: kúōn (κύων) betekent ‘hond’ en glôssa (γλῶσσᾰ) betekent ‘tong’. Samen is dat natuurlijk ‘hondstong’. Het tweede deel, officinale, komt uit het Latijn en betekent ‘werkplaats’ of ‘kantoor’. In het Engels is het verband nog veel duidelijker te zien want een ‘kantoor’ is daar een office. Het is een naam voor een plant die verkocht werd in winkels en drogisterijen. Daardoor was het per definitie een bruikbare plant.

De geur (lees: stank) van de plant lijkt sterk op die van hondenurine en het bijgeloof vertelde dat, wanneer je een blad in je schoen deed, je onderweg niet door bijtgrage honden werd aangevallen. Een verhaal uit de zestiende eeuw maakte het nog bonter: maak een hondstongblad zo aan de nek van een hond vast dat hij het met zijn bek net niet kon bereiken en die hond zou net zo lang rondjes draaien totdat hij van uitputting dood neerviel. De schrijver beweerde dat het waar was, maar ikzelf heb zo mijn twijfels.

De giftige bestanddelen van de veldhondstong zijn een aantal pyrrolizidine alkaloïden, waaronder cynoglossine, consolidine, echinatine en heliosupine. Van deze alkaloïden blijkt de heliosupine 4 tot wel zes keer giftiger te zijn dan de andere alkaloïden. Langdurige inname van deze pyrrolizidine alkaloïden en leidt onherroepelijk tot een onomkeerbare leverbeschadiging en uiteindelijk leveruitval. Het gif stapelt zich namelijk op in de lever en doet daar ongemerkt zijn verwoestende werk. Bovendien hebben de gifstoffen een verlammend effect op zenuwuiteinden en zijn ze ook nog eens kankerverwekkend.

‘Gelukkig’ zijn er ook nog mensen die geloven dat je deze plant als natuurgeneesmiddel kunt inzetten. Veldhondstong zou kunnen helpen tegen aambeien, zweren, longziektes (chronische bronchitis) en aanhoudend hoesten. Een zalfje, gemaakt van veldhondstong, zou zelfs een zekere kuur zijn tegen kaalheid.

Doordat de veldhondstong zo’n afschrikkende geur heeft lijkt het in eerste instantie vrijwel onmogelijk om vergiftigd te worden door die plant. Voor een deel klopt dat wel, maar die geur wordt in veel gevallen gemaskeerd. In natuurgeneeskundige preparaten wordt de werkzame stof immers vaak in veel alcohol opgelost en daardoor proef of ruik je het niet zo erg meer. Bovendien horen medicijnen vies te smaken om ons een foutief gevoel te geven dat het dan wel moet werken.

Kroontjeskruid

Het kroontjeskruid (Euphorbia helioscopia) behoort tot de zeer grote wolfsmelkfamilie waarvan we al eerder de christusdoorn (euphorbia milii) hebben besproken. Alle familieleden hebben gemeen dat ze een soort latex (de wolfsmelk) afscheiden. Die wolfsmelk vermindert de vorstgevoeligheid van de planten, die in hun leefgebied vaak tot de vroege bloeiers behoren. Van het kroontjeskruid wordt gedacht dat het oorspronkelijk een Zuid-Europese plant is, die als cultuurvolger zijn areaal sterk heeft vergroot.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Euphorbia, eert de lijfarts van koning Juba de Tweede van Numidia (nu Algerije): Euphorbus. Beiden leefden in de eerste eeuw na Christus. Maar Euphorbus is ook te begrijpen als een combinatiewoord uit het Oudgrieks en eû (εὖ) is 'goed' en phorbḗ (φορβή) is 'voedsel'. Samen moest je dat dan lezen als ‘weldoorvoed’ of ‘dik’. Euphorbus hield dus kennelijk wel van lekker en veel eten. Het tweede deel, helioscopia, is eveneens een combinatiewoord uit het Oudgrieks: hḗlios (ἥλιος) is 'zon', terwijl skopós (σκοπός) 'kijken' of 'observeren' betekent. Samen is dat dus ‘zonnekijker’ omdat de plant zich steeds naar de zon keert.

De al genoemde latex van het kroontjeskruid is ontzettend bitter en het veroorzaakt na contact met de huid extreme irritaties, jeuk, ontstekingen, blaren en in sommige gevallen zelfs gangreen. Opeten van de plant wordt helemaal afgeraden en er bestaan verhalen dat vee en een enkel klein kind zijn overleden aan extreme verbrandingen aan slokdarm en maag. Ondanks dat gevaar heeft men in vroeger tijden kans gezien om de vruchten te gebruiken als laxeermiddel. De Engelse naam voor het kroontjeskruid is spurge en dat woord is via via afkomstig uit het Latijn waar purgare ‘zuiveren’ of 'purgeren' betekende. Dat werkte perfect omdat je na een tijdje vreselijk pijnlijk moest braken, gevolgd door diarree uit die andere lichaamsopening. Ook ontstaan er enkele andere vervelende symptomen, zoals duizeligheid, delirium, spiertrillingen en problemen met de bloedsomloop, maar die verdwijnen na enorm zweten of wanneer je aan de behandeling bent overleden. De latex werd ook gebruikt om wratten te bestrijden.

Er bestaan zelfs recepten om de vruchten in te maken in azijn en ze als bitter hapje bij vlees te serveren. Mijn advies is om dat maar niet te gaan doen, want het gif gaat echt niet weg door de vruchten in te maken.

De actieve ingrediënten van het kroontjeskruid zijn nog niet allemaal goed onderzocht, maar een aantal, euphornine en euphoscopine, worden in de farmaceutische industrie intensief onderzocht. Dat je huidcellen er heel slecht tegen kunnen betekent misschien dat je ze zo kunt ‘opvoeden’ dat ze ooit ook kankercellen kunnen aanpakken.

Heggenrank

De heggenrank (Bryonia cretica) heeft een paar eetbare familieleden, de komkommer, de augurk, de watermeloen en de kalebas. Allemaal zijn het ‘rankende’ planten en de meesten groeien in drogere streken en weten in hun vruchten veel water op te slaan. De heggenrank is eigenlijk het buitenbeentje in de familie: zijn vrucht is een steenrode bes, die nog eens giftig is ook.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Bryonia, is uiteindelijk afgeleid van het Oudgriekse woord brúō (βρύω), wat zoiets als 'krioelen' betekende en de warboel beschreef die de kruipende heggenrank in je tuin kon opleveren. Het tweede deel, cretica, beschrijft uiteraard het eiland Kreta in de Middellandse Zee en zal de plaats zijn waarvan men gelooft dat het de oorspronkelijke groeiplaats van de heggenrank is geweest.

De zetmeelhoudende wortelknol kan wel 20 centimeter in doorsnede zijn en werd vroeger wel gebruikt als laxeermiddel. Die knol is oneetbaar, maar hij is wel weer familie van de zeer eetbare yam (Dioscorea spp.) en dat is in veel tropische landen het equivalent van onze aardappel. De giftige stof is de bryonine, een glucoside, die nogal wat negatieve gevolgen voor je gezondheid kan hebben als je er genoeg van binnenkrijgt. Er wordt gemeld dat een dozijn bessen al een dodelijke afloop tot gevolg kan hebben. In de oudheid werd de heggenrank gezien als een kuur voor epileptie. In de zestiende eeuw werd het gezien als middel tegen hysterie (toch al een beetje een ziektebeeld dat in die tijd een modeverschijnsel was) en manie (een ziekelijke opgewektheid). Nou, de tinctuur van de heggenrank zorgde er wel voor dat je van beide problemen af was omdat die ervaring nooit weer wilde meemaken. Vervolgens werd de heggenrank ook voorgeschreven voor pericarditis (een ontsteking van het hartzakje), pleuritis (een ontsteking van het longvlies) en reumatiek. Klinkt allemaal goed, zo zult u misschien denken, maar een overdosis is snel opgelopen en dat kan leiden tot vreselijke misselijkheid en overgeven, vreselijke maag- en darmpijnen en –krampen, waterige diarree en flauwvallen. Van sommige gevallen is een dodelijke afloop gemeld. Een middel dat dus al snel erger is als de kwaal.

En toch heeft de moderne wetenschap een bepaalde werkzame stof van de heggenrank, bryodine, maar eens goed onder een microscoop gelegd (nadat ze in wat laboratoriumratten waren ingespoten) en wat bleek: de groei van met HIV (Aids) geïnfecteerde T-lymfoma-cellen werden selectief geremd. Dus kan een giftige plant van vroeger wel eens het geneesmiddel van de toekomst blijken te zijn.

Witte aronskelk

Een leuke en decoratieve plant voor op de vensterbank. Dat is de witte aronskelk (Zantedeschia aethiopica) in ieder geval wel. Weliswaar niet door zijn onopvallende bloem want die zit wat verstopt op een stengel, de spadix. In het Engels wordt hij de Lily of the Nile genoemd. Dat levert een grappige naamsverwarring op want eigenlijk is de lily of the Nile geen lelie en wordt hij niet in het stroomgebied van de Nijl aangetroffen. Bovendien komt hij ook niet, zoals zijn wetenschappelijke naam doet vermoeden, uit Ethiopië. Een plant vol met raadsels dus. En met giftige stoffen.
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Zantedeschia, vernoemt de in zijn tijd beroemde Italiaanse botanist Giovanni Zantedeschi (1773-1846). Hij publiceerde ooit een tiendelig standaardwerk over de flora in de Italiaanse provincie Brescia. Het tweede deel, aethiopica, probeert op het eerste gezicht te verklaren dat de plant uit het Oost-Afrikaanse land Ethiopië afkomstig was. Dat is niet het geval, want de plant heeft toch echt zijn geboortegrond in zuidelijk Afrika. Toch is daar wel een verklaring voor, want in de klassieke oudheid werd met die term zoiets bedoeld als ‘ten zuiden van de bekende wereld’ ofwel ‘ten zuiden van Egypte’.

De witte aronskelk is dodelijk giftig als gevolg van de aanwezigheid van calciumoxalaat kristallen, die vervelende lichamelijke effecten tot gevolg hebben: om te beginnen een gloeiend heet gevoel van branderigheid aan en zwellingen van de lippen, tong en keel. Slachtoffers spreken van een pijn alsof er duizenden naalden in je mond en keel worden gestoken. Daarna krijg je buikkrampen, buikpijnen, last van overgeven en mogelijk bloederige diarree. Uiteindelijk is coma en zelfs de dood mogelijk. Zelfs als je het melksap van de witte aronskelk aan je vingers hebt en dan even onnadenkend in je ogen wrijft merk je al snel dat zoiets geen goed idee was: het levert je oogpijn, tranende ogen, een beschadigd hoornvlies en een overgevoeligheid voor licht op.

De calciumoxalaat kristallen waren we al eerder bij de rabarber (Rheum rhabarbarum) tegengekomen. Van de rabarber is duidelijk dat je de bladeren veilig kunt eten, mits ze voldoende gekookt zijn. Koken breekt de kristallen af. En jawel, er bestaan wat obscure gerechten om de gekookte aronskelkbladeren als groente te bereiden.

Op de een of andere manier is de plant geëmigreerd naar Australië, maar daar zijn ze niet zo blij met hem. Doordat afknippen of maaien niet helpt (de ondergrondse wortelstok loopt daarna weer vrolijk uit), hebben ze hem als lastige ‘pest’ aangemerkt.

Klein kruiskruid

Kort geleden was er in Duitsland even wat paniek door een melding van ene Helmut Wiedenfeld, een wetenschapper die aan de Universiteit van Bonn werkzaam is als ‘Phytochemiker’. Dat is een chemicus die de werkzame stoffen van planten onderzoekt. Hij deed even boodschappen en ontdekte in zijn supermarkt een zakje rucala-salade waarin hij bladeren van het giftige klein kruiskruid (Senecio vulgaris) aantrof. Een nogal onzorgvuldige manier van werken van de producent natuurlijk en het nieuwsfeit haalde zelfs een aantal Nederlandse kranten.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Senecio, is afkomstig van het Latijnse woord Senex dat ‘oude man’ of ‘grijsaard’ betekende. In Duitsland heet het geslacht Greiskraut ofwel ‘Grijskruid’. Net als de paardenbloem gebruikt het klein kruiskruid talloze pluisjes om zijn zaadjes te verspreiden. Die grijzige pluisjes geven de plant het uiterlijk van een grijsharige oude man. Het tweede deel, vulgaris, betekent, zoals we al vaker hebben gezien, ‘gewoon’ in het Latijn.

De hele plant is dodelijk giftig, zowel voor mens als dier. De plant zit vol met alkaloïden, maar eentje daarvan is wel heel speciaal. Senecionine is een pyrrolizidine-alkaloïde en dat is een giftige stof die de lever aantast. Een gezonde lever is een orgaan dat giftige stoffen uit het lichaam verwijdert. Normaal kunnen levercellen zichzelf herstellen, maar deze alkaloïde verhindert dit herstel waardoor de lever voorgoed beschadigd raakt. Gifstoffen kunnen daarna niet meer doelmatig worden verwijderd. Het lastige is dat die alkaloïde ook nog eens cumulatief werkt: het is een echte sluipmoordenaar.

En de eerder genoemde Helmut Wiedenfeld ontdekte dat de in de rucula-salade aangetroffen blaadjes klein kruiskruid wel 2608 microgram pyrrolizidine-alkaloïde kon worden vastgesteld. “Das ist eine erschreckende Dosis,” zo meende Wiedenfeld want de toegestane norm werd daarmee enkele duizenden keren overschreden en het regelmatig eten van die o zo gezonde rucola-sla kon wel eens leiden tot een onomkeerbare leverkanker.

Toch werd de plant ooit ingezet voor medicinale doeleinden. Het werd ‘voorgeschreven’ als zweetafdrijver, laxeermiddel, middel tegen scheurbuik en middel tegen wormen. In de 16de eeuw werd het ook nog gebruikt als middel tegen epilepsie en ik kan je vertellen dat dat uitstekend werkte: als de patiënt dood was was de epilepsie immers ook genezen.

Veel veiliger was het bijgeloof dat het klein kruiskruid een krachtige afweer tegen heksen opleverde. Ook werd het in de wieg gelegd om de baby te beschermen tegen allerlei onheil.

In Nederland komt het klein kruiskruid niet in salades voor: de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) zegt – zonder enig onderzoek - dat Nederlandse rucola veilig is. Een jaar later bleek echter het tegendeel.

Pronkerwt

Tot het geslacht Lathyrus behoren nogal wat soorten en een aantal daarvan treffen we ook in de Nederlandse natuur aan. In onze tuinen treffen we echter voornamelijk de pronkerwt (Lathyrus odoratus) aan. Het is een echte klimplant, die uitsteeksels ontwikkelt met behulp van zijn rankende bladeren en zich zo omhoog weet te trekken tot een hoogte van wel drie meter. De oorsprong van de pronkerwt is wat in nevelen gehuld en pas in 1695 is hij voor het eerst beschreven en toen hij werd aangetroffen op Sicilië. De oorspronkelijke soort bloeit violet, maar al in de 18de eeuw werd die kleur aangevuld met witte en roze varianten. Ondanks de naam pronkerwt moet deze plant niet verward worden met onze (dop)erwt (Pisum sativa), want die behoort tot een heel ander geslacht.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Lathyrus, is afkomstig van het Oudgriekse woord láthuros (λάθυρος) dat zowel ‘erwt’ als ‘pols’ betekende. Het tweede deel, odoratus, betekent ‘geurig’ in het Latijn. Samen is dat dus ‘geurige erwt’ of ‘geurige pols’. De bloemen verspreiden inderdaad een bijna bedwelmende zoete geur. De etherische olie van de pronkerwt is chemisch gezien dezelfde als die van de jasmijn (Jasminum sambac) of de ylang ylang en ook die worden in de parfumindustrie gebruikt. Van de zaden wordt gezegd dat ze een opwekkend effect hebben en dat is dan ook de reden dat men nog wel eens (foutief) leest dat het Oudgriekse woord lathyrus wordt vertaald als een combinatiewoord van la (‘erg’) en thoures (‘stimulerend’).

Hoewel de erwten eetbaar zijn, zijn de zaden van de pronkerwt behoorlijk giftig als gevolg van de aanwezigheid van bèta-aminopropionitrile, amine, fenol en een glycoside. De eerste verhindert de werking van collageen. De rest veroorzaakt verlammingsverschijnselen, langzame en zwakke polsslag, zwakke ademhaling en stuiptrekkingen. Het ziektebeeld heeft zelfs een aparte naam gekregen, lathysme, omdat het in tijden van hongersnood nog wel eens kon voorkomen dat mensen uit noodzaak toch maar de giftige zaden gingen eten om maar niet de hongersdood te sterven.

Lathyrisme is een chronische ziekte die zich uit door spastische verlammingsverschijnselen in de benen en die veroorzaakt wordt door het langdurig eten van grotere hoeveelheden meel dat gemaakt is van de pronkerwt. In Spanje wordt het almorta (‘de sterfte’) genoemd en daar nam het probleem epidemische vormen aan tijdens en na de burgeroorlog (1936-1939). Natuurlijk werd hierboven gemeld dat de pronkerwt eetbaar was, maar zo simpel is dat niet: alleen langdurig weken in water en daarna goed koken van de rijpe erwten zorgt voor de afbraak van het aanwezige gif.

Nachtschone

In 1492 bereikte Columbus de kusten van Midden-Amerika. Er wordt geclaimd dat de nachtschone (Mirabilis jalapa) al in 1540 vanuit het Peruviaanse deel van het Andesgebergte werd geëxporteerd naar Europa. Dat is uiteraard vreselijk snel en het zegt dus iets over zijn veronderstelde waarde.
In Engelstalige landen wordt hij wel Marvel of Peru ('wonder van Peru') of four o' clock flower ('bloem van vier uur') genoemd en beide benamingen zeggen iets over zijn eigenaardigheden. Eén van die vreemde eigenschappen is dat aan deze plant bloemen van verschillen kleuren kunnen zitten, dat een bloem verschillende kleuren kan hebben of dat een bloem van kleur kan veranderen. Een andere gekke eigenschap is dat de bloem pas in de namiddag zal opengaan en dan een sterke, zoetige geur verspreidt.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Mirabilis, betekent 'wonderlijk' of 'miraculeus' in het Latijn en dat is niet zo gek gevonden voor deze plant met zijn wonderlijke eigenschappen. Het tweede deel, jalapa, is een verwijzing naar de Mexicaanse stad Jalapa die bekend is geworden door de scherpe Jalapeno pepertjes. Maar zo simpel is het natuurlijk niet want Jalapa wordt ook wel als Xalapa geschreven en dat is weer afkomstig van de Azteekse woorden xal-li ('zand') en a-pan ('bron'). Uiteindelijk zegt het woord dus iets over de vindplaats van de nachtschone: nabij een bron in het zand.

De wortels en de zaden zijn giftig door de aanwezigheid van een aantal astragalosiden, flazin, beta-sitosterol en daucosterol. Binnenkrijgen van de zaden levert je minimaal maag- en darmpijnen, krampen, misselijkheid, overgeven en misselijkheid op. Zelfs het aanraken van de wortels kan al een ernstige vorm van dermatitis veroorzaken. In de volksgeneeskunst worden delen van de plant gebruikt als vochtafdrijver, laxeermiddel en voor het helen van wonden. Van de wortel wordt gezegd – heren, let even op – dat het een afrodisiacum is.

In het land van herkomst worden de bloemen soms nog gebruikt om voedsel een kleurtje te geven. Het is dan een rode of purperachtige kleurstof die men in cakes en puddingen toe kan passen.

Van trigonelline, die in minieme hoeveelheden uit de plant kan worden gewonnen, heeft men experimenteel aangetoond dat effectief kan zijn bij de behandeling van baarmoederhalskanker en leverkanker. Bij dierproeven bleek het ook nog eens in staat te zijn het bloedsuikergehalte en cholesterolniveau te verlagen. Bepaalde proteïnen lijken qua samenstelling erg veel op proteïnen die men ook in spinnengif kan aantreffen. En tot slot hebben de zaden – dames, let even op – een contraceptive eigenschap. Misschien dat we werkzame stoffen van de nachtschone ooit in de pil zullen aantreffen.

Wonderboom

De wonderboom (Ricinus communis) komt oorspronkelijk vermoedelijk uit de oostelijke delen van Afrika, maar tegenwoordig is hij wijdverbreid in zuidoostelijke delen van het Middellandse Zeegebied en zelfs India. Het zaad van de wonderboom noemt men de wonderboon. Vreemd genoeg is die boon helemaal geen boon, maar een zaad. Die wonderboon is op zijn beurt weer de bron van de bekende wonderolie. In Nederland is de wonderboom veelvuldig aangeplant in parken of grotere tuinen.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Ricinus, betekent in het Latijn 'teek' en men vermoedt dat dit komt omdat de wonderboon uiterlijk wat weg heeft van een schapenteek uit zuidelijke delen van Europa. Het tweede deel, communis, betekent niet meer dan 'gewoon' in het Latijn.

Jazeker, de plant is giftig. Dodelijk giftig zelfs als gevolg van de aanwezigheid van ricine, een phytotoxalbumine, plus ricinine, een piperidine alkaloïde. De dodelijke dosis voor de mens wordt geschat op 4 tot 8 zaden. De mogelijkheid bestaat dat zaden ongeschonden het maag-darmkanaal doorlopen en dan vallen de gevolgen soms mee, maar een beschadigde zaadpot zorgt voor een onmiddellijke of uitgestelde misselijkheid, overgeven, vreselijke maag- en darmpijnen, bloederige diarree, vertraging van de hartslag, trillingen van ledematen, spierpijnen, zweten, stuiptrekkingen, coma en uiteindelijk is de dood niet meer ver weg. Bovendien hebben sommige mensen last van vreselijke allergische reacties wanneer er huidcontact geweest is met de gebroken zaden. Kun je nagaan wat voor effect dat op je mond, keel en slokdarm kan hebben. Een geneesmiddel is er niet en alleen de pijnlijke gevolgen kunnen wat bestreden worden.

De zaden zijn de bron voor de wonderolie, terwijl de zaadhulzen juist weer de bron zijn van de vergiftigingsverschijnselen. De zaden bevatten hoge concentraties olie, die rijk is aan tryglyceriden en dan voornamelijk ricinolein, een zeer gezond onverzadigd omerga-9 vetzuur.

In vroeger tijden werd de wonderolie veel gebruikt als lampolie omdat de olie maar langzaam brandde. Klassieke schrijvers, zoals Herodotes, roemden de wonderolie als huidsmeersel en als haargroeimiddel. Oude Egyptische papyrusteksten noemden de wonderolie al als laxeermiddel en voor dat doel wordt het nog steeds gebruikt: de krampen van het laxeren wekken uiteindelijk weeën op en leiden zo de geboorte in.

In Engelstalige landen wordt de wonderolie ook wel castor oil genoemd. Die naam komt van zijn gebruikt als vervanging van castoreum, een basisparfum dat geproduceerd werd uit de geslachtsklieren van de bever. Die heet immers 'castor' in het Latijn. Een andere bekende naam voor de wonderboom is de 'palm van Christus' die voortkomt uit het idee dat de wonderolie allerlei lichamelijke klachten kan genezen.